Immuuntherapie met checkpoint inhibitors is de afgelopen jaren uit gegroeid tot een veelgebruikte behandeling voor patiënten met gemetastaseerd melanoom. Echter, niet alle patiënten hebben evenveel baat bij de behandeling. Een inductiebehandeling met BRAF- en MEK-remmers is – in theorie althans – een mogelijk heid om de kankerimmuniteitscyclus aan te jagen en zo meer tumoren gevoelig te maken voor een behandeling met checkpoint inhibitors.
In 2011 was het dan eindelijk zover. Na decennialang mooie beloftes werd immuuntherapie eindelijk een reële behandeloptie voor patiënten met kanker. De immuuncheckpoint inhibitor ipilimumab, een zogeheten CTLA4-remmer, kreeg van zowel de FDA als de EMA een handelsvergunning voor gebruik bij patiënten met gemetastaseerd melanoom.1,2 Al snel volgden de zogeheten PD-1- en PD-L1-remmers.3-6 De grote gemene deler van deze medicijnen is dat ze het immuunsysteem een duwtje in de rug geven bij het vernietigen van tumorcellen. Dit doen ze elk op hun eigen manier door een remmend terugkoppelmechanisme in (het op gang komen van) de immuunrespons uit te schakelen.
Dankzij deze checkpoint inhibitors gaan als het ware de “remmen” er bij het immuunsysteem af. Hierdoor kunnen de cytotoxische T-cellen die de tumor herkennen letterlijk ongeremd hun aanval op de tumor inzetten. ‘Een andere grote gemene deler van de check-point inhibitors, zo werd al snel duidelijk, is dat deze checkpoint inhibitors slechts bij een beperkt deel van de patiënten tot een langdurige respons en langdurige overleving leiden’, stelt internist-oncoloog dr. Niven Mehra (Radboudumc). ‘Bij gemetastaseerd melanoom leidt monotherapie met bijvoorbeeld nivolumab bij ongeveer 40% van de patiënten tot een respons en bij 15 tot 25% van de behandelde patiënten tot een langdurige overleving.’ 7