De vooruitzichten voor mensen met stadium IV melanoom zijn het afgelopen decennium veel rooskleuriger geworden. Internist-oncoloog dr. Hilde Jalving gaat in op vragen die voortkomen uit de nieuwe behandelopties. Die betreffen onder meer de duur en volgorde van behandelen en de follow-up.
In zijn weblog In the Pipeline van 9 september 2010 omschreef journalist (en organisch chemicus) Derek Lowe de status quo van de behandeling bij gemetastaseerd melanoom, cru, maar zeer treffend. “The standard of care for late-stage melanoma consists of everyone standing around wringing their hands.” Lowe schreef zijn blog naar aanleiding van het enthousiasme na de publicatie in The New England Journal of Medicine van de eerste klinische resultaten met PLX4032, inmiddels bekend als de BRAF-remmer vemurafenib.1
Een week daarvoor waren ook al succesvolle resultaten gemeld met de checkpointremmer ipilimumab.2 De periode van handenwringen (b)leek ten einde. ‘Dankzij de komst van deze twee nieuwe vormen van behandeling, de doelgerichte therapie en de immuuntherapie, kan een deel van de patiënten met gemetastaseerd melanoom nu nog jaren in leven blijven. Recente updates van de eerste studies laten een vijfjaarsoverleving zien tot boven de 50 procent’, schetst Jalving de vooruitgang.3
Dit succes wil echter niet zeggen dat er geen vragen meer zijn. ‘Om te beginnen is niet duidelijk hoe lang je bij een goede respons de therapie moet continueren. In de studies werd de behandeling vaak 2 jaar voortgezet, maar in de praktijk zijn we geneigd eerder te stoppen. Bij een complete respons soms zelfs al na 6 maanden. In Nederland loopt nu de prospectieve SAFE STOP-studie die meer inzicht zal geven in de veiligheid en kosteneffectiviteit van eerder stoppen. Daarnaast is er meer aandacht nodig voor het leven na de behandeling. Hoe moet de follow-up van de patiënten er uitzien? Welke blijvende gevolgen – zowel lichamelijk, psychisch als sociaal – hebben de ziekte en behandeling?’ Vragen zijn er ook nog over de ideale sequentie van de behandelopties bij patiënten met BRAF-gemuteerde ziekte. ‘De uitkomsten van fase Ib/II-studies met tripeltherapie, dus immuuntherapie toegevoegd aan doelgerichte therapie, zijn indrukwekkend. De fase III-studies die tripeltherapie vergelijken met alleen doelgerichte therapie laten geen meerwaarde zien.4 De overleving na eerstelijns tripeltherapie lijkt bovendien niet beter dan starten met alleen immuuntherapie, maar dat weten we pas zeker als lopende studies zoals de STARBOARD-studie voltooid zijn.’ Ook de optimale volgorde van immuuntherapie en doelgerichte therapie is nog niet uitgekristalliseerd, stelt Jalving.5