Sinds eind 2020 zijn er meerdere opties voor de adjuvante behandeling van stadium III melanoom. Dat heeft gevolgen voor de gesprekken in de spreekkamers van internist-oncologen in de veertien melanoomcentra in Nederland. De patiënt kan kiezen, maar beide behandelvormen hebben hun voor- en nadelen. Dr. Ellen Kapiteijn en dr. Hans Westgeest vertellen over hun ervaringen met patiëntgesprekken sinds er meer keuze mogelijk is.
De hoofdbehandeling van een melanoom in stadium III bestaat uit een operatie, waarbij ook satelliet-, regionale- en in-transit metastasen worden verwijderd. De meeste patiënten krijgen vervolgens in een melanoomcentrum een adjuvante behandeling om de kans te verkleinen dat de kanker terugkomt. Dat kan immuuntherapie zijn, waarbij een patiënt met een stadium IIIA melanoom pembrolizumab krijgt toegediend en met een stadium IIIB of IIIC melanoom nivolumab of pembrolizumab. Na resectie van een stadium IV melanoom is nivolumab de optie. Dat gebeurt per infuus: nivolumab eens per twee of vier weken en pembrolizumab eens per drie of zes weken.
Bij de groep patiënten waarvan de tumorcellen een afwijking in het BRAF-gen hebben – dat is ongeveer de helft van de patiënten met stadium III melanoom – is ook doelgerichte therapie met BRAF- en MEK-remmers mogelijk. Dan moet de patiënt dagelijks pillen slikken met dabrafenib en trametinib. ‘Vroeger moest de oncoloog de BRAF- en MEK-remmers speciaal aanvragen bij de producent’, legt Kapiteijn uit. ‘Eind vorig jaar is de vergoedingsstatus rondgekomen en kan de patiënt de middelen via de ziekenhuisapotheek krijgen.’ Dat maakt volgens haar de keuze tussen immuuntherapie en BRAF- of MEK-remmers zowel makkelijker als moeilijker. ‘Want hoewel beide behandelvormen niet verschillen qua uitkomsten – overleving en duur van de behandeling zijn voor beiden een jaar – kunnen er wel verschillen in bijwerkingen en de impact op de kwaliteit van leven zijn.’