Recente wetenschappelijke congressen brachten goed nieuws over de behandeling van het kleincellig longcarcinoom. Twee fase III-studies laten een voordeel zien van een eerstelijns behandeling met chemotherapie en immuuntherapie. Toch blijft de toegevoegde waarde voor patiënten nog onduidelijk. Nederlandse deskundigen willen specifieker patiënten kunnen identificeren die baat hebben bij immuuntherapie.
Wie een indruk wil krijgen van de vorderingen ten aanzien van de systemische behandeling van kleincellig longcarcinoom (SCLC) moet even kijken naar de lijst van adviezen van de NVMO-commissie BOM. In haar bijna 20-jarig bestaan bracht deze commissie 29 adviezen uit ten aanzien van longcarcinoom; daarvan hebben er welgeteld 2 betrekking op SCLC. ‘Niet vreemd, want het is in de afgelopen 20 jaar niet gelukt een betere eerstelijns therapie te vinden dan cisplatine of carboplatine in combinatie met etoposide’, zegt prof. dr. Michel van den Heuvel, hoogleraar Longoncologie in het Radboudumc in Nijmegen. ‘Ook de eerste studies met immuuntherapie waarbij ipilimumab is toegevoegd aan chemotherapie in de eerste lijn, waren negatief’, 1 vult dr. Lizza Hendriks, longarts in Maastricht UMC+, aan.
De lange periode van ‘stagnatie’ verklaart mede het enthousiasme waarmee recentelijk in de wereld van de longoncologie de uitkomsten zijn ontvangen van twee fase III- studies waarin patiënten met SCLC in de eerste lijn zijn behandeld met een combinatie van chemotherapie en immuuntherapie. De IMpower133-studie onderzocht het effect van het toevoegen van de PD-L1- remmer atezolizumab aan eerstelijns chemotherapie met carboplatine plus etoposide. Eind vorig jaar werden de eerste resultaten van de studie gepubliceerd. Toevoegen van atezolizumab aan de chemotherapie leidde tot een statistisch significante toename van zowel de mediane progressievrije overleving (van 4,3 naar 5,2 maanden; HR: 0,77; P = 0,017) als van de mediane algehele overleving (van 10,3 naar 12,3 maanden; HR: 0,70; P = 0,007).2 Tijdens het recente ESMO Congress 2019 werd een update gepresenteerd van de algehele overleving. Nog steeds is er sprake van een toename in de mediane overleving van 10,2 naar 12,3 maanden, maar de significantie van het verschil is iets afgenomen bij het meer ‘matuur’ worden van de data (HR: 0,76; P = 0,0154).3
Afgelopen september werden zowel tijdens het WCLC 2019 als tijdens het ESMO Congress 2019 de resultaten gepresenteerd van de CASPIAN-studie. Deze had een vergelijkbare opzet als de IMpower133-studie, in dit geval met durvalumab als immuuntherapeuticum. De uitkomsten van de CASPIAN-studie zijn vergelijkbaar met die van de IMpower133-studie. Toevoegen van durvalumab aan de eerstelijns chemotherapie leidt tot een statistisch significante toename van de mediane overleving: van 10,3 naar 13,0 maanden (HR 0,73, p=0,0047).4-5 Deze resultaten zijn inmiddels gepubliceerd.6