Bij de eerstelijnsbehandeling van gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) zonder behandelbare mutaties is er een ruime keuze aan behandelingen met immuuntherapie. De behandelmogelijkheden hangen deels af van de mate van PD-L1-expressie en de histologie, maar verder zijn er nog weinig harde data die aangeven welke optie geschikt is voor welke patiënten. Longartsen drs. Daphne Dumoulin en drs. Michiel Gronenschild over de overwegingen die een rol spelen.
In de setting van gemetastaseerd NSCLC heeft de introductie van antilichamen tegen PD-1, PD-L1 en CTLA-4 voor een deel van de patiënten geleid tot een voorheen ongekende verlenging van de overleving. Inmiddels krijgt een groot deel van de patiënten zonder behandelbare mutaties immuuntherapie.
Deels is in de eerste lijn de keuze tussen de verschillende opties eenvoudig. Bij patiënten met een PD-L1-expressie van 50 procent of meer en een histologie van (niet-)plaveiselcelcarcinoom, kan worden gekozen voor immuuntherapie als monotherapie (pembrolizumab, atezolizumab of in de nabije toekomst met cemiplimab). Bij een PD-L1-expressie lager dan 50 procent is chemo-immuuntherapie een optie (pembrolizumab plus vier kuren chemotherapie of atezolizumab plus vier kuren chemotherapie met of zonder bevacizumab) en sinds kort ook duale immuuntherapie met nivolumab plus ipilimumab en twee kuren chemotherapie. Beide opties zijn ook mogelijk bij een PD-L1-expressie van meer dan 50%. Bij plaveiselcelcarcinoom en een PD-L1-expressie lager dan 50 procent zijn pembrolizumab plus vier kuren chemotherapie of duale immuuntherapie plus twee kuren chemotherapie de opties voor chemo-immuuntherapie.
‘Ik weet geen subgroep waarbij je zegt dat één specifiek schema bij uitstek geschikt is’