De laatste jaren volgen nieuwe, doelgerichte behandelingen van EGFR-gemuteerd niet-kleincellig longcarcinoom elkaar in rap tempo op. Ook breidt de inzet zich uit van de gemetastaseerde setting naar de vroegere stadia van de ziekte. Daarnaast is er meer aandacht voor de biologische mechanismen achter tumorresistentie en combinatiebehandelingen. Longarts dr. Robin Cornelissen bespreekt de meest recente ontwikkelingen.
Genetische afwijkingen in EGFR komen voor bij ongeveer 10-15 procent van de patiënten met een niet-kleincellig longcarcinomen (NSCLC). Hierbij zijn de meest voorkomende afwijkingen een deletie van exon 19 (Ex19del) en de L858R-mutatie in exon 21, maar ook andere afwijkingen komen voor, zoals deleties in exon 18 en inserties in exon 20 (Ex20ins).
Voor de eerstelijnsbehandeling van EGFR-gemuteerd, gevorderd NSCLC kwamen er de afgelopen jaren diverse EGFR-specifieke tyrosinekinaseremmers beschikbaar, waaronder gefitinib, erlotinib, afatinib en osimertinib. ‘Momenteel wordt van deze middelen osimertinib veruit het vaakst voorgeschreven bij longcarcinomen met Ex19del of L858R. Bij de minder vaak voorkomende mutaties werken deze middelen vaak niet en zijn andere EGFR-remmers juist wel effectief, zoals amivantamab bij patiënten met gevorderd NSCLC met een EGFR-Ex20ins. Ook de uitkomst van bijvoorbeeld poziotinib en mobocertinib wordt in klinische studies onderzocht bij patiënten met Ex20ins’, aldus Cornelissen.