Of een kankerbehandeling aanslaat, kan afhangen van specifieke mutaties in de tumor. Bij het colorectaalcarcinoom houden klinische trials nog niet altijd rekening met deze genetische verschillen tussen patiënten. Adaptieve studiedesigns kunnen dit wel, en zijn daarom in opkomst ten koste van de klassieke gerandomiseerde trials.
Zijn de huidige klinische studies nog wel relevant voor de heterogene patiëntpopulaties van tegenwoordig? Die vraag bespreken biostatisticus dr. Peter van de Ven en dr. Geraldine Vink, programmamanager van het Prospectief Landelijk CRC cohort (PLCRC). ‘PLCRC is een landelijk cohort voor darmkankerpatiënten’, vertelt Vink. ‘We vragen patiënten na de diagnose informed consent voor het gebruik van hun klinische gegevens voor wetenschappelijk onderzoek. Ook vragen we of we hun weefsel bij de afdeling pathologie mogen opvragen, of we extra bloed mogen afnemen voor onderzoek en of ze vragenlijsten willen invullen. Met de gegevens die we zo verzamelen, kunnen we heel veel onderzoeksvragen beantwoorden.’ PLCRC is in 2013 gestart op initiatief van de Dutch Colorectal Cancer Group (DCCG), waarbij momenteel 63 van de in totaal 71 Nederlandse ziekenhuizen betrokken zijn. ‘Mede omdat we al toestemming hebben van de patiënt om extra bloed af te nemen en weefsel op te vragen, kan PLCRC als infrastructuur gebruikt worden voor het uitvoeren van trials. Dit kan ook middels studies volgens het zogenaamde Trials within Cohorts, oftewel TwiCs design, waarbij we – na randomisatie – alleen de groep informeren die we de interventie aanbieden. Op die manier kun je gemakkelijker en pragmatischer een gerandomiseerde trial uitvoeren’, aldus Vink.
Specifieke patiëntengroep
Patiënten met een colorectaalcarcinoom kunnen zeer verschillende DNA-mutaties in hun tumor hebben. Bij klinische trials wordt daar vaak onvoldoende rekening mee gehouden, waardoor deelnemende patiënten ongeselecteerd in de studie terechtkomen. ‘Het kan dan gebeuren dat je studie negatief is, terwijl een subgroep misschien wel baat heeft bij de onderzochte interventie’, legt Van de Ven uit. ‘Als dat na afloop van een studie uit de data blijkt, is het vaak lastig om statistisch betrouwbare uitspraken over zo’n kleine subgroep te doen. Daar heb je adaptieve studiedesigns voor nodig.’ Bij een adaptief studiedesign leer je al tijdens de studie van de data die je vergaart. ‘Bij een standaard klinische studie analyseer je aan het einde van de studie, als alle data verzameld zijn. Bij een adaptief studiedesign doe je dat tussentijds. Als je er dan achter komt dat de interventie alleen in een bepaalde subgroep werkt, kun je de studie voortzetten met alleen die specifieke patiëntengroep. Je moet vooraf wel goed in het studieprotocol vastleggen op welke momenten je naar de data gaat kijken en bij welke observatie je dan welke aanpassing in de studie gaat doen.’