Tot voor kort was EGFR-gerichte behandeling bij gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom alleen effectief bij de meest voorkomende EGFR-afwijkingen. Bij meer zeldzame mutaties bleef de werkzaamheid achter. Dat veranderde met de komst van amivantamab, dat specifiek werkzaam is bij exon 20-inserties. Meer nieuwkomers gericht op zeldzame EGFR-mutaties zijn in onderzoek.
In de Nederlandse populatie komen oncogene afwijkingen in EGFR voor bij ongeveer 7 procent van de patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC).1 De meerderheid van deze afwijkingen zijn deleties van exon 19 (ex19del) of L858R-mutaties in exon 21.2 Daarnaast bestaat ongeveer 10 tot 15 procent uit uiteenlopende EGFR-afwijkingen. ‘Deze zeldzamere mutaties betreffen vooral inserties in exon 20 (ex20ins) en puntmutaties in exon 18 tot en met 21, zoals G719S en L861Q. Een gemeenschappelijke eigenschap van deze mutaties is dat de tumoren meestal minder gevoelig zijn voor behandeling met eerste-, tweede- of derdegeneratie EGFR-remmers. Het is daarom van groot belang om patiënten met dergelijke mutaties te bespreken in een moleculaire tumor board’, aldus longarts dr. Joop de Langen.
Doelgerichte therapie
EGFR-remmers van de eerste tot en met derde generatie zijn effectief tegen longcarcinomen met de vaak voorkomende ex19del- en L858R-mutaties, maar hun werkzaamheid tegen longcarcinomen met zeldzamere EGFR-mutaties is over het algemeen een stuk slechter of onduidelijk. Zo bleek bijvoorbeeld dat behandeling met erlotinib of gefitinib bij patiënten met zeldzame EGFR-puntmutaties, waaronder G719X, L861Q en S768I, vergeleken met patiënten met een ex19del- of L858R-mutatie, geassocieerd is met een significant slechtere tumorrespons (41,6 vs. 66,5 procent, p < 0,001) en progressievrije overleving (PFS; mediaan 7,7 vs. 11,4 maanden, p < 0,001).3 Dat niet alle EGFR-remmers slechter presteren bij bepaalde zeldzame EGFR-mutaties bleek uit een gepoolde analyse van de studies LUX-Lung-2, -3 en -6. Deze analyse liet zien dat afatinib geassocieerd was met een objectief responspercentage (ORR) van 71,1 procent en een mediane PFS van 10,7 maanden bij patiënten met puntmutaties of duplicaties in de exonen 18 tot en met 21.4 Bij patiënten met een G719X-, L861Q- of S768I-mutatie was de ORR respectievelijk 77,8, 56,3 en 100 procent. Daarentegen was de ORR van afatinib met 8,7 procent beperkt bij tumoren met EGFR-ex20ins en met 14,3 procent eveneens gering bij de T790M-mutatie alleen of in combinatie met andere EGFR-mutaties.