Nieuwe fase in behandeling van gemetastaseerd prostaatcarcinoom

Op basis van resultaten van de PROfound-studie is het gebruik van olaparib sinds kort in Europa geïndiceerd voor patiënten met een gemetastaseerd castratieresistent prostaatcarcinoom (mCRPC) met een BRCA1- of BRCA2-mutatie bij progressie op een new hormonal agent. Het lijkt van belang om bij mCRPC-patiënten tijdig een BRCA-mutatie vast te stellen. De PROMPT-studie onderzoekt momenteel de waarde van vroegtijdige moleculaire karakterisering van prostaattumoren.

beeld: Gerard van Bree Fotografie

‘Ook voor NSCLC-patiënt met ECOG-PS 2 kan immuuntherapie een optie zijn’

In alle klinische (registratie)studies met immuuntherapie bij gemetastaseerd niet- kleincellig longcarcinoom (NSCLC) zijn alleen patiënten met een ECOG-performancestatus (ECOG-PS) 0 of 1 geïncludeerd. Dat wil niet zeggen dat patiënten met een ECOG-PS 2 nooit voor immuuntherapie in aanmerking kunnen komen, aldus longarts dr. Robin Cornelissen van het Erasmus MC Kanker Instituut.

beeld: Jeroen van Kooten Fotografie

Beleid op maat bij medicatiegeïnduceerde ILD

Vele medicijnen in zowel de medische oncologie als hemato-oncologie kunnen als bijwerking interstitiële longziekte (ILD) induceren. Mede vanwege het brede scala aan mogelijke symptomen bij deze bijwerking en de variatie in ernst daarvan, is samenwerking hierbij tussen de voorschrijvend oncologisch specialist en een longarts met ervaring op het gebied van ILD of bijwerkingen van oncologische medicatie wenselijk. Zo kan bij iedere individuele patiënt het optimale behandelplan worden vastgesteld.

beeld: Jeroen van Kooten Fotografie

WIN-O Melanoom-groep krijgt meer autonomie

Begin december organiseerde de Melanoom-groep van de Werkgroep Immunotherapie in Nederland voor Oncologie het tiende multidisciplinair Melanoom symposium. Net als andere jaren passeerden de nieuwste ontwikkelingen de revue. Dr. Ellen Kapiteijn schetst de ontwikkeling van de werkgroep en het vervolg naar een zelfstandige positie.

beeld: Jeroen van Kooten Fotografie

‘Het is jammer dat bezoekers dit lustrumcongres vanwege de coronamaatregelen alleen digitaal konden volgen’, zegt Kapiteijn. Toch heeft een digitaal congres ook een voordeel. Met ruim 170 mensen die inlogden was het een goed bezochte bijeenkomst. ‘Virtuele medische congressen trekken vaak nog meer bezoekers dan de live varianten, omdat het makkelijker te combineren is met het werk in het ziekenhuis of een thuiswerkdag. Het zou mooi zijn als de optie om congressen op afstand te volgen behouden blijft als de coronapandemie voorbij is.’

In dit nummer van Oncologie Vandaag worden een aantal onderwerpen belicht die ook op het congres aan bod kwamen, zoals kunstmatige intelligentie bij de diagnostiek van huidkanker, (neo)adjuvante behandeling van melanoom en de behandeling van stadium IV melanoom. ‘Ik verwacht veel van neoadjuvante behandeling, die nu alleen nog in studieverband wordt gegeven’, zegt Kapiteijn. ‘ Prof. dr. Christian Blank is een van de hoofdonderzoekers van een internationale studie die de neoadjuvante en adjuvante behandeling gaat vergelijken en bekijkt of een operatie in sommige gevallen achterwege kan blijven wanneer het melanoom neoadjuvant behandeld wordt.’

Zelfstandig

De Werkgroep Immunotherapie Nederland voor Oncologie (WIN-O) is in 1993 opgericht om preklinisch en klinisch onderzoek met systeemtherapieën bij kanker te coördineren. Zij is uitgegroeid tot een multidisciplinair platform waar experts elkaar treffen om de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van behandelingen voor melanoom en niercelcarcinoom te bespreken. Voor beide kankersoorten bestond de laatste jaren al een redelijk autonome entiteit binnen WIN-O, maar die verzelfstandiging gaat verder, vertelt Kapiteijn. ‘De WIN-O Niercelcarcinoom-groep en de WIN-O Melanoom-groep gaan splitsen. De behandelingen voor beide kankersoorten zijn in de loop der jaren uiteen gaan lopen en ze vallen niet meer echt onder één noemer.’ Uit een enquête die eerder dit jaar is gehouden blijkt dat het plan tot splitsing breed gedragen wordt bij de betrokken specialisten. ‘Veel specialisten behandelen alleen melanoom of alleen niercelcarcinoom. Er zijn ook nog vrij veel internist-oncologen die beide tumorsoorten behandelen, maar die kunnen zich in de toekomst voor beide groepen aanmelden.’

Hoe de organisatie er precies uit gaat zien, is nog niet bekend. Het besluit tot opsplitsing is pas dit najaar genomen. Evenmin is duidelijk of de naam WIN-O Melanoomgroep blijft bestaan. Wel is zeker dat de werkgroep doorgaat met kennis vergaren over het behandelen van melanoom. Kapiteijn verwacht zelf dat er meer samenwerking gaat komen met andere gremia, zoals de Tumor Focus Groep van IKNL en de Dutch Treatment Melanoma Registry (DMTR). ‘We blijven de nieuwste ontwikkelingen nauwlettend volgen en waar mogelijk zelf landelijke onderzoeksprojecten opzetten. Dat doen we al, met mooie publicaties als resultaat. We hebben in Nederland met de veertien melanoomcentra een heel mooie structuur voor de systeembehandeling van stadium III en IV melanoom. Met de mogelijke komst van neoadjuvante behandeling van stadium III en adjuvante behandeling van stadium IIB en IIC melanoom, zal de rol van systeembehandeling bij melanoom alleen maar toe gaan nemen.’


Op de website van WIN-O, www.win-o.nl, kunt u de presentaties van het congres terugkijken. Een login daarvoor kunt u aanvragen via info@win-o.nl


Genexpressieprofiel als hulpmiddel bij prognostiek

Dr. Loes Hollestein en dr. Dirk Grünhagen belichten nieuwe voorspellende factoren voor melanoom met een ongunstige prognose en de betekenis daarvan voor de kliniek. Veel aandacht gaat daarbij uit naar genexpressieprofieltesten. Het steekt erg nauw waar een test voor ontwikkeld is.

beeld: Jeroen van Kooten Fotografie

Neoadjuvant behandelen maakt individueel vervolg mogelijk

Immuuntherapie met checkpointremmers is sinds de komst ervan gaandeweg eerder in het ziekteproces ingezet. Bij stadium III melanoom inmiddels – in studieverband – in de neoadjuvante setting. Neoadjuvante immuuntherapie opent de deur naar een meer gepersonaliseerde vervolgbehandeling, vertellen prof. dr. Christian Blank en Irene Reijers.

beeld: Jeroen van Kooten Fotografie

Herziening richtlijn Melanoom gaat in stappen

In 2021 verschijnt er een update van de richtlijn Melanoom, waarin de follow-up van stadium III/IV melanoom na complete resectie als nieuw onderdeel is toegevoegd. Andere vernieuwingen van de richtlijn, zoals de toevoeging van adjuvante therapie, volgen later. Internist-oncoloog dr. Marye Boers-Sonderen en oncologisch chirurg dr. Han Bonenkamp lichten de veranderingen toe tijdens het multidisciplinair Melanoom symposium 2020.

beeld: Jeroen van Kooten Fotografie

Onderzoek naar kunstmatige intelligentie bij melanoom in stroomversnelling

Er is in de dermatologie veel aandacht voor de toepassingen van kunstmatige intelligentie (AI) bij de diagnostiek en behandeling van melanoom. Nederlandse onderzoeken richten zich onder meer op smartphone-apps voor het beoordelen van huidafwijkingen en het bouwen van algoritmes om de respons op immuuntherapie te voorspellen. Dr. Marlies Wakkee, Tobias Sangers en Belle van Duin vertelden tijdens het multidisciplinair Melanoom symposium 2020 over de voortgang van hun onderzoek.

beeld: Jeroen van Kooten Fotografie

Vervolgstappen na grote vooruitgang

De vooruitzichten voor mensen met stadium IV melanoom zijn het afgelopen decennium veel rooskleuriger geworden. Internist-oncoloog dr. Hilde Jalving gaat in op vragen die voortkomen uit de nieuwe behandelopties. Die betreffen onder meer de duur en volgorde van behandelen en de follow-up.

beeld: Jeroen van Kooten Fotografie

‘Meer hoop voor patiënt met BRCA-gemuteerde ziekte’

De mogelijkheden voor behandeling van vrouwen met ovariumcarcinoom in Nederland zijn de afgelopen jaren uitgebreid. Zo is hypertherme intraperitoneale chemotherapie (HIPEC) inzetbaar als toevoeging aan intervaldebulking en olaparib als onderhoudsbehandeling na primaire behandeling van het gevorderd epitheliaal BRCA-gemuteerd ovariumcarcinoom. Drie internist-oncologen uit verschillende ziekenhuizen in het land vertellen over hun ervaringen met deze nieuwe behandelopties.

beeld: Jeroen van Kooten Fotografie

Met hun publicatie in The New England Journal of Medicine toonden de Nederlandse oncologisch gynaecoloog dr. Willemien van Driel en collega’s in 2018 aan dat het toevoegen van HIPEC aan intervaldebulking bij vrouwen met een nieuw gediagnostiseerd stadium III epitheliaal ovariumcarcinoom, tubacarcinoom of peritoneaal carcinoom zowel terugkeer van de ziekte vertraagt als de algehele overleving verlengt.1 Eind 2018 gaf de NVMO-commissie BOM groen licht voor het toepassen van HIPEC bij deze indicatie.2 ‘Op zich is daardoor voor ons centrum niet heel veel veranderd wat betreft het zorgpad voor de patiënten met ovariumcarcinoom’, vertelt internist-oncoloog Christa van Schaik van het Meander Medisch Centrum in Amersfoort. ‘We hebben al een heel nauwe samenwerking met het UMC Utrecht op het gebied van de operaties en via het gezamenlijke MDO. Dus dat de HIPEC-behandeling daar plaatsvindt, verandert op zich niets.’ Vergelijkbare ervaringen hebben internist-oncologen dr. Annelie Vulink van de Reinier de Graaf Groep in Delft en dr. Wim van der Steeg van Isala in Zwolle. De HIPEC’s bij patiënten van deze centra gebeuren respectievelijk in het LUMC en het UMC Groningen.

Van der Steeg: ‘De oncologisch gynaecologen stellen de indicatie voor HIPEC. Bij twijfel over de fitheid van een patiënte is de mening van de internist-oncologen juist van belang. Als ze de inductiechemotherapie goed hebben verdragen, dan schatten wij de kans groter in dat ze de HIPEC ook goed gaan verdragen.’ Geen van de drie internist-oncologen is overigens van mening dat er patiënten zijn die wat HIPEC betreft over het hoofd worden gezien.

ONDERHOUDSBEHANDELING

De onderhoudsbehandeling met olaparib na primaire behandeling bij vrouwen met BRCA-gemuteerde ziekte is in 2019 door de NVMO-commissie BOM van een positief advies voorzien op basis van de uitkomsten van de SOLO1-studie.3-5 Belangrijk bij deze behandeling is dat de BRCA-status van de tumor tijdig bekend is. Vulink: ‘Het is bij ons standaard geregeld dat alle ovariumtumoren op een BRCA-mutatie worden getest. We hoeven dat niet apart aan te vragen, want de pathologen doen dat uit zichzelf. De test zelf vindt plaats in het LUMC.’ Van der Steeg: ‘Wij kijken al sinds 2016 naar de BRCA-status van het tumorweefsel. Dat is inmiddels routine. We zorgen daarbij dat de uitkomst van de test er is zodra de patiënt de adjuvante chemotherapie heeft afgerond. In de praktijk betekent dit dat je in geval van neoadjuvante chemotherapie in totaal ongeveer negen weken de tijd hebt voor de BRCA-test.’

Van Schaik: ‘In onze regio passen we nog geen tumor-first testing toe. Hier verzorgen de gynaecologen zelf bij alle vrouwen met ovariumcarcinoom genetische counseling en vragen ze een BRCA-test aan. Bij vrouwen zonder mutatie wordt vervolgens ook een BRCA-test uitgevoerd op het tumormateriaal. We overleggen nu in de regio of we zullen overstappen op tumor-first testing. In het bepalen van de volgorde van testen speelt ook de vergoeding een rol. Die is nog niet goed geregeld.’ Hoe het ook georganiseerd is, de drie internist-oncologen zijn ervan overtuigd dat de zorgpaden zo zijn opgesteld, dat van iedere vrouw met ovariumcarcinoom de BRCA-status tijdig bekend is zodat – indien de patiënt hiervoor in aanmerking komt – een onderhoudsbehandeling met olaparib kan worden ingezet.

GEMOTIVEERDE PATIËNTEN

De onderhoudsbehandeling zelf vindt tegenwoordig ook in niet-academische ziekenhuizen plaats. Van der Steeg: ‘Wij hebben al ruime ervaring met de olaparib-behandeling na een recidief. We zijn gestart met patiënten met olaparib in de eerste lijn te behandelen toen dit mogelijk werd op basis van off-label coulance voor individuele patiënten. De patiënten die in aanmerking komen voor een onderhoudsbehandeling met olaparib zijn over het algemeen erg gemotiveerd om de behandeling te starten. Het betreft immers een behandeling die, uitgaande van de resultaten van de SOLO1-studie, de kans op een recidief fors kan verminderen. Ze nemen de eventuele bijwerkingen en het feit dat ze langer “patiënt” blijven door de onderhoudsbehandeling daarbij doorgaans voor lief.’

‘Ik heb het gevoel dat patiënten bij de onderhoudsbehandeling eventuele toxiciteit beter accepteren dan bij een tweedelijnsbehandeling’, zegt Vulink, die ook al sinds de mogelijkheid van off-label coulance onderhoudstherapie geeft aan patiënten met een BRCA-mutatie. ‘Je bent blijkbaar geneigd meer te accepteren om een eerste recidief te voorkomen. Ook al doordat de kwaliteit van leven na dat eerste recidief meestal hard achteruitgaat. Daarbij is de onderhoudsbehandeling voor de meeste patiënten goed te verdragen. Soms is wel dosisreductie nodig.’ Van der Steeg: ‘Wij zien dat we bij ongeveer de helft van de patiënten in de recidiefsituatie de dosis moeten reduceren. Maar stoppen met de behandeling wegens toxiciteit is tot nu toe pas bij één patiënt nodig geweest. Over dosisreductie in de primaire setting heb ik nog geen cijfers paraat.’ Van Schaik: ‘Ik merk overigens wel dat een groot deel van de vrouwen na de operatie en adjuvante chemotherapie denken dat de ziekte bij hen niet zal terugkeren en dat ze zijn genezen. Praten over percentages verandert daar niet veel aan. Pas bij het recidief gaat spelen dat genezing niet aan de orde is. Maar dat betekent niet dat de patiënten geen onderhoudsbehandeling willen – integendeel.’

ANDER GESPREK MET PATIËNT

‘Het gesprek met de patiënt is anders wanneer het gaat over onderhoudstherapie dan wanneer het gaat over behandeling met olaparib na een recidief’, aldus Van Schaik. Ook Van der Steeg vindt dat door de nieuwe behandelmogelijkheden, met name de onderhoudsbehandeling met olaparib, het gesprek met de patiënt is veranderd. ‘We waren bijvoorbeeld bij een stadium IIIc altijd terughoudend. Ook bij een succesvolle primaire behandeling was de kans op een recidief heel groot. Door de onderhoudsbehandeling is die kans een stuk kleiner geworden. Dat verandert de toon van het gesprek. Je kunt de patiënt met BRCA-gemuteerde ziekte nu meer hoop bieden. Je mag als behandelaar een positiever gevoel uitstralen. De communicatie met de patiënt is hierdoor veranderd.’ Vulink: ‘Het gesprek is ook veranderd doordat je de patiënt met onderhoudsbehandeling veel vaker terugziet voor de controles. De patiënt blijft daardoor steeds patiënt en komt niet los van het ziekenhuis. Ook daar moet je het over hebben met de patiënt.’

Referenties

  1. Van Driel WJ, Koole SN, Sikorska K, et al. Hyperthermic intraperitoneal chemotherapy in ovarian cancer. N Engl J Med
    2018;378(3):230-40.
  2. NVMO-commissie BOM. HIPEC bij de primaire behandeling van het epitheliaal ovariumcarcinoom. Med Oncol 2018;21(9):59-62.
  3. NVMO-commissie BOM. Olaparib als onderhoudsbehandeling na primaire behandeling van het gevorderd epitheliaal ovariumcarcinoom. Med Oncol 2019;22(6):39-42.
  4. Moore K, Colombo N, Scambia G, et al. Maintenance olaparib in patients with newly diagnosed advanced ovarian cancer. N Engl J Med 2018;379(26):2495-505.
  5. SmPC olaparib. Hier te raadplegen.

Registreren



Al een account?

Inloggen


Sluit venster