Het multidisciplinair overleg is de kern van de oncologische netwerken en ooit opgericht om de juiste klinische expertise bij de juiste patiënt te kunnen inzetten. Ondanks de inmiddels strakke organisatie staat de werkwijze behoorlijk onder druk, menen internist-oncologen prof. dr. Haiko Bloemendal en Janneke Walraven, die promotieonderzoek doet op dit onderwerp. Zij zetten vraagtekens bij de toekomstbestendigheid en pleiten voor een optimale organisatie, efficiënte uitvoering en betere financiering.
Dat netwerkzorg onontbeerlijk is voor goede zorg, toonde Walraven aan met haar onderzoek naar de invloed van regionale tumorspecifieke urologische multidisciplinaire overleggen (MDO’s) op behandelbeslissingen bij patiënten met gevorderd urotheelcelcarcinoom.1 Patiënten met deze vorm van kanker die in zo’n MDO zijn besproken, ondergaan vaker een behandeling met curatieve intentie en worden vaker in een gespecialiseerd centrum behandeld dan patiënten die niet in een MDO zijn besproken, zo concludeerde Walraven. Bij deelname van een specialist uit een academisch centrum aan het MDO bleek dat er vaker werd gekozen voor blaassparende behandelingen. Toekomstige studies moeten verder uitwijzen wat een bespreking in een MDO betekent voor de overlevingscijfers, zo schrijft ze in haar conclusie.
Eerder analyseerde Walraven in haar promotieonderzoek naar het verbeteren van de kwaliteit van oncologische MDO’s de dossiergegevens van 105.000 patiënten met kanker. Ze zocht daarbij uit of de patiënten al dan niet in een MDO waren besproken. Zij concludeerde toen dat 90 procent van de patiënten met een nieuw gediagnosticeerde solide kwaadaardige tumor in een MDO aan de orde komt.2 Met name patiënten met stadium I, IV, stadium onbekend en patiënten met een hogere leeftijd (>75 jaar) worden minder frequent in het MDO bediscussieerd. Walravens doel was om kenmerken te definiëren voor het al dan niet bespreken van een patiënt. MDO’s zijn immers tijdrovend en duur. Omdat vanuit patiëntenperspectief elke patiënt niet alleen bij een eerste diagnose maar ook bij behandelveranderingen in het overleg aan bod moet komen, is gezien de stijgende incidentie en prevalentie de situatie onhoudbaar geworden, zo menen Walraven en Bloemendal. Het onderzoek van Walraven mag een startpunt zijn voor een gesprek over een efficiëntere en duurzamere inzet van het MDO.
Walraven: ‘In de SONCOS-normen is afgesproken om patiënten in een MDO te bespreken. Maar per patiënt zijn er vaak meer momenten die om overleg vragen. Ook al organiseer je de overleggen zo optimaal mogelijk, dan nog kom je in de knel omdat je te veel patiënten wil spreken in te weinig tijd. En er is niet meer tijd en geld.’ Hoe kun je een MDO optimaliseren? Over die vraag boog Walraven zich eveneens. Ze pleit onder meer voor streamlining: een betere schifting van patiënten. Er zijn volgens haar afspraken te maken over welke patiënten wel of niet in het MDO besproken moeten worden: ‘Dat kan door voor een specifiek tumortype met elkaar af te spreken welke patiënten protocollair behandeld kunnen worden. Criteria hier-voor moeten duidelijk vastgelegd worden. Deze patiënten kunnen buiten het MDO door twee tot drie specialisten worden besproken, of kort aan het begin van het MDO enkel aangestipt worden zonder discussie.’ Om hoeveel procent van de patiënten dat zou kunnen gaan is nog niet duidelijk. Bloemendal vervolgt: ‘Een medisch specialist kan 100 procent van zijn of haar tijd in een MDO doorbrengen, maar dat zou ten koste gaan van de patiëntenzorg. Bovendien is de financiering voor MDO’s niet geregeld. Dat is de keerzijde van het MDO. Ze zijn de basis van goede zorg voor de patiënt, maar er wordt niet voor betaald. Dat is scheef en dat moet echt anders. In de zorginformatiesystemen kunnen we wel aangeven dat patiënten in een MDO besproken worden. Die registratie leidt echter niet tot een vergoeding. We hebben al wel bereikt dat dit probleem op de agenda van de beleidsbepalers is gekomen. Een oplossing daarvoor komt natuurlijk altijd te langzaam. Deze zal ook niet altijd kostendekkend zijn, maar geeft wel de erkenning van het MDO als de basis van goede netwerkzorg.