Twee recente basket-studies laten zien dat de RET-remmers selpercatinib en pralsetinib effectief zijn als behandeling voor tumoren met RET-mutaties of RET-fusiegenen. De bevindingen pleiten voor het testen op RET-afwijkingen. Maar omdat deze genetische afwijkingen bij de meeste tumortypen zeldzaam zijn, is dit geen standaardpraktijk. Klinisch moleculair bioloog in de pathologie dr. Erik Jan Dubbink (Erasmus MC) over de mogelijkheden en valkuilen omtrent het testen op RET-fusiegenen.
Eind vorig jaar werden twee studies gepubliceerd waaruit blijkt dat RET-remmers een zogenaamde tumoragnostische behandeling vormen. De fase 1/2 LIBRETTO-studie liet zien dat selpercatinib klinische activiteit vertoonde bij allerlei patiënten met RET-fusiegenen. De fase 1/2 ARROW-studie toonde dat aan voor pralsetinib, met responspercentages van respectievelijk 43,9 en 57 procent.1,2 Al eerder was aangetoond dat de behandelingen effectief zijn bij patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom met RET-fusies.3,4
Bij patiënten met longcarcinoom en schildkliercarcinoom wordt daarom in bepaalde situaties getest op aanwezigheid van RET-fusiegenen, vertelt Dubbink. ‘Wij doen dit op dit moment met name voor longkanker. Bij longkanker hebben we als strategie dat we eerst een DNA-test doen, een NGS-analyse, om de meest voorkomende bruikbare mutaties voor doelgerichte behandeling te vinden. Als deze mutaties worden aangetroffen, is het uitgesloten dat tegelijkertijd ALK-, RET-, of ROS-fusiegenen aanwezig zijn. Wanneer dit niets oplevert, doen we een op RNAgebaseerde test. Zo kan je in twee stappen alle afwijkingen vinden op basis waarvan een patiënt met longkanker behandeld kan worden.’ Bij schildkliercarcinoom is de situatie anders. Dubbink: ‘Daar testen we minder frequent op RET. Dat heeft te maken met het feit dat die patiënten vaak al goed behandeld kunnen worden, bijvoorbeeld met radioactief jodium. Pas als mensen hier onvoldoende baat bij hebben, zou je willen testen voor RET-mutaties en RET-fusiegenen.’