De herziening van de richtlijn Colorectaal carcinoom volgt een nieuwe systematiek. Vanuit de gedachte dat nieuwe inzichten sneller in de richtlijn kunnen worden opgenomen en de inhoud beter aansluit op de dagelijkse praktijk. Prof. dr. Pieter Tanis, voorzitter van de richtlijnwerkgroep, vertelt over de nieuwe aanpak. ‘De manier waarop de nieuwe richtlijn tot stand is gekomen, is ook internationaal vrij progressief.’
Herziening van oncologische richtlijnen is een tijdrovend proces en de adviezen lopen dan ook regelmatig achter bij de actuele stand van de wetenschap en de klinische praktijk. Daarom besloot de multidisciplinaire werkgroep van de richtlijn Colorectaal carcinoom die in 2017 is geïnstalleerd, dat het tijd was om het roer om te gooien en de reguliere aanpak grotendeels te verlaten. Door herindeling van modules en uitgangsvragen en het creëren van de mogelijkheid om op korte termijn een modulaire update te maken, moesten nieuwe inzichten sneller in de richtlijn verwerkt kunnen worden. Daarnaast zouden de onderwerpen van de richtlijn vaker gestuurd worden door knelpunten uit de dagelijkse praktijk en minder afhankelijk zijn van positieve resultaten van gerandomiseerde studies. De publicatie van de eerste groep modules van de nieuwe richtlijn was in 2019 een feit.1 Andere modules volgden in 2020 en een derde serie in december 2021. De volgorde van de herziening werd bepaald door de urgentie in de klinische praktijk of de publicatie van praktijkveranderende resultaten.
Inhoudelijke aandachtspunten
De nieuwe richtlijn bevat tien hoofdstukken, waarbij elk hoofdstuk uit verschillende modules bestaat. Deze tien hoofdstukken beslaan het volledige zorgtraject van patiënten met colorectaal carcinoom: van diagnostiek via het gesprek op de poli en behandeling tot de nazorg. Tanis beschrijft enkele bijzonderheden over de globale inhoud. ‘In de huidige richtlijn hebben we ons ook gericht op de geïndividualiseerde behandeling en gezamenlijke besluitvorming. Een aantal aanbevelingen heeft dan ook een op maat gemaakt karakter, waarbij verschillende opties worden gegeven en de behandelaar samen met de patiënt bepaalt welke optie het beste past bij die patiënt. Deze benadering maakt het opstellen van een richtlijn wel complexer. Maar ondanks dat het soms een worsteling was, denk ik dat het goed gelukt is om adviezen te geven op het gebied van geïndividualiseerde zorg.’ Verder besteedt de nieuwe richtlijn meer aandacht aan de oudere patiënt, vervolgt Tanis. ‘Dit vinden wij een belangrijk onderwerp dat ook door patiëntenorganisaties en andere gremia werd bestempeld als aandachtspunt, mede doordat ouderen en kwetsbaren vaak worden uitgesloten van klinische studies. Wetenschappelijk bewijs is hier regelmatig niet beschikbaar of van een lagere kwaliteit. In dat geval geven we soms advies op basis van de kennis en ervaring uit de dagelijkse praktijk.’