Amivantamab vormt een mooie aanvulling op het behandelpalet voor een specifieke groep patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom.1 De bijwerkingen kunnen echter fors zijn. Meerdere studies richten zich op het verminderen van de toxiciteit. Longarts dr. Marthe Paats en dermatoloog dr. Bing Thio, beiden Erasmus MC, lichten toe.
De responskans van amivantamab ligt rond de 30 à 40 procent, ook bij voorbehandelde patiënten, en doet daarmee niet onder voor chemotherapie.1 ‘Het is dus een mooie aanvulling op het behandelpalet’, vindt Paats. De bijwerkingen kunnen echter fors zijn. Enerzijds zijn er de bekende bijwerkingen van EGFR-doelgerichte therapie, zoals huiduitslag, jeuk, nagelriemontsteking en stomatitis. Daarnaast zijn er MET-gerichte bijwerkingen, zoals hypoalbuminemie en oedeem. Ten slotte zijn er de infusion related reactions (IRR).1 ‘Die zien we bij wel twee derde van de patiënten na toediening per infuus; gelukkig meestal alleen bij de eerste twee giften’, licht Paats toe. ‘Binnen 90 minuten na toediening kunnen patiënten last krijgen van koude rillingen en koorts, hoofdpijn, misselijkheid en braken. Daarbij kunnen ze hypotensief worden met kortademigheidsklachten en huiduitslag. Er kan een acuut, heel heftig beeld ontstaan. Maar ook bijwerkingen van graad 1 of 2 kunnen heel beangstigend zijn voor patiënten. Verpleegkundigen op de dagbehandeling moeten erop voorbereid zijn en kunnen handelen.’
Subcutane toediening
Dat er nu studies zijn gepresenteerd die laten zien dat het percentage IRR’s enorm verminderd kan worden, is dus welkom nieuws. De PALOMA-3 studie, een fase-3 studie gepresenteerd op ASCO 2024, liet zien dat het percentage IRR’s dankzij subcutane toediening daalt van 66 procent naar 13 procent.2 Het toedienen zelf kost bovendien minder dan vijf minuten. ‘Dat is natuurlijk heel mooi, want de eerste paar toedieningen per infuus duren nu enkele uren’, reageert Paats. ‘Daarnaast zou subcutane toediening theoretisch ook makkelijker thuis kunnen, wat relevant kan zijn voor patiënten die het middel langere tijd gebruiken.’ Belangrijk is dat wanneer een subcutane toediening beschikbaar komt, deze non-inferieur gaat zijn ten opzichte van een intraveneuze toediening: de responskans zal dan gelijk moeten zijn.