Het kleincellig longcarcinoom is een van de meest agressieve solide tumoren. De vooruitgang in de behandeling die tijdens decennia aan wetenschappelijk onderzoek is geboekt, is een optelsom van kleine stappen, aldus prof. dr. Harry Groen, emeritus hoogleraar Longziekten in het UMC Groningen.
Tijdens zijn carrière is de behandeling van patiënten met kleincellig longcarcinoom (SCLC) naar eigen zeggen betrekkelijk weinig veranderd. Groen begon zijn praktijk als longarts toen platinum met etoposide de behandelopties waren en daar behandelt hij zijn patiënten nog steeds mee. Wat is er dan wel anders? ‘We zitten er nu meer bovenop. We stellen de diagnose tegenwoordig beter en sporen recidieven sneller op.’ Dat al die behandelingen geen zin zouden hebben omdat de patiënten meestal snel overlijden, vindt hij onzin. ‘Dat nihilisme hoor ik vaak om me heen. Als dokter zijn we er om te zorgen dat de tijd die iemand nog te gaan heeft zo goed mogelijk is. Als we dat bereiken met de behandeling die wij geven, dan is dat een pluspunt.’
Verbetering vooruitzichten
De mogelijkheid om SCLC met chemotherapie, vooral combinatiechemotherapie, te behandelen, heeft de vooruitzichten voor deze patiëntengroep aanzienlijk verbeterd. ‘Door chemotherapie konden patiënten met gemetastaseerd longcarcinoom toch nog zo’n 6 à 9 maanden verder. Bij limited disease haalde zelfs zo’n 15 à 25 procent van de patiënten de 5-jaarsoverleving.’ Sindsdien is platinum (carboplatine/cisplatine) met etoposide nog altijd de standaardbehandeling. Andere chemotherapieschema’s zijn wel onderzocht maar die gaven te weinig verbetering of te veel bijwerkingen, zegt Groen. Chemotherapie gecombineerd met bestraling van de thorax verbeterde de overleving van patiënten verder, vooral bij een vroeg stadium van de ziekte.