De incidentie van maagcarcinoom neemt in Nederland al decennialang gestaag af. De overleving van de patiënten bleef echter in die periode onveranderd. Maag-darm-leverarts prof. dr. Peter Siersema en internist-oncoloog dr. Lieke Simkens schetsen de huidige stand van de diagnostiek en behandeling en de uitdagingen om de overleving verder te verbeteren.
Eerst maar het goede nieuws. De incidentie van maagcarcinoom in Nederland vertoont al decennialang een dalende lijn. Turfde de Nederlandse Kanker Registratie in 1990 ongeveer 2000 nieuwe gevallen van maagcarcinoom, in 2020 was daar nog de helft van over.1 ‘Die daling heeft een aantal oorzaken’, legt Siersema uit. ‘Om te beginnen weten we nu dat de bacterie Helicobacter pilori de belangrijkste risicofactor is voor het ontstaan van maagcarcinoom. Mensen die zich melden met maagklachten worden tegenwoordig getest op de aanwezigheid van deze bacterie in hun maag. En als de bacterie wordt aangetroffen, dan volgt een antibioticakuur die de bacterie uit de maag doet verdwijnen. Daarnaast wonen we tegenwoordig minder dicht op elkaar dan in het verleden, wat de overdracht van de bacterie tussen gezinsleden heeft verminderd.’
Dan het minder goede nieuws. De (relatieve) overleving van mensen met een maagcarcinoom is de afgelopen decennia amper veranderd. De vijfjaarsoverleving, bijvoorbeeld, schommelt al meer dan een halve eeuw rond de 20 procent. ‘Dat heeft vooral te maken met de late diagnostiek’, stelt Siersema. ‘Het overgrote deel van de mensen met maagcarcinoom zien we pas als er al sprake is van gevorderde of zelfs gemetastaseerde ziekte. Het probleem is dat de alarmsignalen bij maagcarcinoom, zoals bloed opgegeven, slechte voedselpassage en fors gewichtsverlies, zich pas uiten als de ziekte al in een gevorderd stadium is. En als er al signalen zijn, vertonen veel mensen toch eerst een tijdje struisvogelgedrag. Ze wachten lang met naar de huisarts te gaan. Ze schuiven het af op stress, jarenlang dé verklaring voor het ontstaan van maagklachten. Het vinden van maagcarcinoom in een vroeg stadium is daardoor vaak een toevalsbevinding bij een maagonderzoek. Of bij mensen die vanwege familiebelasting onder controle staan.’
‘Het overgrote deel van de patiënten zien we pas als er al sprake is van gevorderde of zelfs gemetastaseerde ziekte’