Vrouwen die met chemotherapie behandeld worden voor mammacarcinoom, kunnen last krijgen van zowel onbedoelde gewichtstoename als -afname. In beide situaties kan de lichaamssamenstelling ongunstig veranderen. Door alert te zijn op gewichtsveranderingen, de patiënt in voorkomende situaties goed te begeleiden en bewust met voeding om te gaan, kan het welbevinden van patiënten verbeteren.
De Wageningen Universiteit en de Vrije Universiteit in Amsterdam hebben tussen 2013 en 2018 bij mammacarcinoompatiënten onderzoek gedaan naar de veranderingen in de hoeveelheid lichaamsvet en spierweefsel tijdens chemotherapie. Deze zogenoemde COBRA-studie (Change Of Body composition in Breast cancer: All-in assessment) verliep in samenwerking met verschillende ziekenhuizen in Nederland en met financiering van KWF Kankerbestrijding en Alpe d’HuZes. Aan de studie deden bijna 200 vrouwen met een vroeg stadium van mammacarcinoom die in opzet curatief werden behandeld mee samen met 200 vriendinnen van hen zonder mammacarcinoom als controlegroep. De COBRA-studie bestaat uit verschillende deelonderzoeken, onder meer naar veranderingen in de lichaamssamenstelling, toxiciteit van de chemotherapie, de geur- en smaakbeleving en de voedselintake.
Prof dr. Ellen Kampman, hoogleraar Voeding en ziekte aan Wageningen Universiteit en Researchcentrum, coördineerde het onderzoek. ‘Uit een voorbereidende meta-analyse voor de COBRA-studie1 en de COBRA-studie zelf blijkt dat het sterk afhangt van de soort chemotherapie en de leeftijd waarop iemand de behandeling ondergaat of vrouwen aankomen in gewicht, op gewicht blijven of afvallen’, zegt Kampman. ‘Bij de eerstegeneratiechemotherapie met cyclofosfamide, methotrexaat en 5-FU, die in de jaren negentig bij mammacarcinoom patiënten werd toegepast, was de gewichtstoename hoger dan die bij de huidige derdegeneratiechemotherapieschema’s met antracyclines, taxanen of een combinatie van beide middelen (TAC). Bij behandeling met TAC-chemotherapie kan vochtophoping als bijwerking optreden en moet worden uitgesloten dat gewichtstoename het gevolg is van ascites of oedeem. Ook bij moderne chemotherapieschema’s kan de gewichtstoename nog altijd aanzienlijk en klinisch relevant zijn.’
De onderzoeksgroep van Kampman constateerde dat vooral premenopauzale vrouwen die met adjuvante chemotherapie behandeld worden, te maken kunnen krijgen met onbedoelde gewichtstoename. Dit gaat veelal gepaard met ongunstige veranderingen in de lichaamssamenstelling: de vetmassa neemt toe, terwijl de vetvrije (spier)massa afneemt. Gemiddeld worden patiënten 1 tot 5 kilo, maar soms wel tot 10 kilo zwaarder. Het gewicht begint al kort na aanvang van de behandeling toe te nemen. Slechts een klein deel van de vrouwen met onbedoelde gewichtstoename komt na afloop van de chemotherapie weer terug op haar normale gewicht. De precieze oorzaak van de gewichtstoename is nog niet bekend. Een vervroegde menopauze kan een onderliggende oorzaak zijn.