De prognose van borstkanker is de laatste jaren aanzienlijk verbeterd door onder andere tijdige diagnostiek en nieuwe medicamenteuze behandelopties. Internist-oncoloog Danny Houtsma deelt zijn klinische ervaringen.
Rationale abemaciclib
De huidige richtlijn biedt ruimte om als oncoloog een CDK4/6 remmer te kiezen voor de behandeling van gemetastaseerde borstkanker in eerste- of tweedelijns behandeling. Momenteel zijn palbociclib, ribociclib en abemaciclib beschikbaar als CDK4/6 remmer voor de behandeling van HR-positieve, HER2-negatieve, gevorderde borstkanker. In het HagaZiekenhuis is gekozen om abemaciclib een preferente positie te geven. “Op basis van onze positieve ervaringen in studieverband en de gepresenteerde data hebben we bewust gekozen om abemaciclib voor te gaan schrijven”, vertelt Houtsma in zijn spreekkamer.
De Monarch-2 studie toonde aan dat behandeling met abemaciclib in combinatie met fulvestrant zowel de progressievrije overleving (PFS) als de algehele overleving (OS) verlengt in vergelijking met fulvestrant monotherapie.1 Voor een definitief antwoord of de combinatie abemaciclib eveneens met een non-steroïdale aromatase remmer effectief is, is het nog te vroeg. Wel liet een tweede geplande interim-analyse van de Monarch-3 studie een numeriek OS voordeel zien in de intention-to-treat (ITT)-populatie van 12.6 maanden (HR=0.754; p=0.0301). De follow-up loopt nog en de definitieve resultaten ten aanzien van OS worden dit jaar verwacht. 2 “Bovendien zagen – op het moment van keuze voor een specifieke CDK4/6 remmer – de resultaten van de adjuvante MonarchE trial er gunstig uit.” Qua toxiciteitsprofiel heeft abemaciclib minder hematologische bijwerkingen, waardoor het continue gedoseerd kan worden. 3 Houtsma licht verder toe dat praktische aspecten eveneens een rol hebben gespeeld bij het voorschrijfbeleid. “Bij abemaciclib zijn de minste controles van het complete bloedbeeld nodig, daarnaast zijn ECG-controles niet nodig. Dit is prettiger voor de patiënt en levert het behandelteam veel tijdswinst op. Minder poliklinische afspraken creëert meer tijd om patiënten optimaal te begeleiden.”