Het lijkt erop dat het behandelarsenaal voor nieuw gediagnosticeerd gemetastaseerd melanoom binnenkort wordt uitgebreid met een nieuwe checkpointremmer. Van dit relatlimab werd tijdens ASCO 2021 Annual Meeting een gunstige progressievrije overleving gerapporteerd. Dit was tegelijk het meest opvallende nieuws dat internist-oncoloog Karijn Suijkerbuijk tijdens het congres vernam. Zij bespreekt de laatste ontwikkelingen uit ASCO-presentaties en recente onderzoekspublicaties.
Momenteel zijn PD-1 en CTLA-4 de enige checkpoints waarvoor remmende medicijnen zijn geregistreerd, maar antistoffen tegen vele andere checkpoints zijn in onderzoek. De resultaten van de fase III-studie RELATIVITY-047 suggereren dat het eerste nieuwe checkpoint waarvoor een remmer beschikbaar komt, het lymfocyt-activeringsgen 3 (LAG3) wordt.1 In deze studie werden patiënten met inoperabel of uitgezaaid stadium III/IV melanoom gerandomiseerd naar een standaardbehandeling met nivolumab of nivolumab gecombineerd met de LAG3-remmer relatlimab.
‘LAG3 lijkt een rol te spelen bij de uitputting van T-cellen’, vertelt Suijkerbuijk. ‘Daarom was de gedachte dat als je dit middel combineert met een PD-1-remmer, het de effectiviteit van PD-1-remmers kan versterken. In deze fase-III studie was dat ook zo. De mediane progressievrije overleving was 10 maanden in de groep die de combinatiebehandeling kreeg en 4,5 maand In de groep die alleen nivolumab kreeg.’ Volgens Suijkerbuijk was dit studieresultaat een van de verrassingen van ASCO 2021 Annual Meeting.
‘In de afgelopen jaren waren een aantal nieuwe immuuntherapieën in fase I- en II-studies veelbelovend, maar liet de fase III-studie geen relevant verschil zien. Dit is de eerste fase III-studie met positieve resultaten. Daarbij is het bijwerkingenprofiel van de combinatiebehandeling relatief gunstig. De incidentie van graad-3/4 behandelingsgerelateerde bijwerkingen was met 19 procent hoger in de groep patiënten die de combinatie van relatlimab en nivolumab kreeg dan in de groep met montherapie nivolumab, waarvan 10 procent dergelijke bijwerkingen had.’