De komst van immuuntherapie voor de behandeling van kanker bracht een nieuwe klasse van bijwerkingen met zich mee.1 Inmiddels hebben behandelaars protocollen om deze bijwerkingen zo vroeg mogelijk te herkennen en zo mogelijk adequaat behandelen. Goede uitleg en instructies voor de patiënt zijn daarbij de eerste en cruciale stap, zeggen internist-oncoloog dr. Harm Westdorp en verpleegkundig specialist Sandra Dikkes.
De eerste klinische studies met immuuntherapie bij oncologische patiënten leidden tot nooit eerder geziene uitkomsten. Voor het eerst in de geschiedenis bleef een deel van de patiënten door de behandeling met immuuntherapie langer in leven ten opzichte van de standaard chemotherapie.2-3 Maar ook nieuw binnen het oncologisch veld was dat deze behandeling gepaard ging met een ander soort bijwerkingen. De ‘klassieke’ bijwerkingen zoals bekend van chemotherapie en radiotherapie maakten plaats voor pruritis, dermatitis en andere huidaandoeningen, uitval van de hypofyse, schildklier of bijnieren, pneumonitis en levensbedreigende bijwerkingen zoals myocarditis of colitis met risico op perforatie.
‘Ofschoon er nog veel onderzoek plaatsvindt naar de exacte details van het ontstaan van de specifieke bijwerkingen van immuuntherapie, zijn ze in grote lijnen verklaarbaar vanuit het werkingsmechanisme’, vertelt Harm Westdorp, internist-oncoloog in het Radboudumc Nijmegen. ‘Immuuntherapie grijpt in op de werking van het immuunsysteem. Het verschuift de natuurlijke balans tussen pro- en anti-inflammatoire responsen in de richting van pro-inflammatoire responsen. De receptoren waarop de medicijnen aangrijpen, zoals CTLA-4 en PD-(L)1, komen voor op tumorcellen en afweercellen, hetgeen leidt tot een pro-inflammatoire anti-kankerrespons. Echter, de bijwerkingen hebben ook te maken met het aspecifiek aangrijpen op deze receptoren. CTLA-4 komt bijvoorbeeld ook tot expressie in de hypofyse. Verder zorgt immuuntherapie voor veranderingen in de circulerende regulatoire T-cellen, de immuuncellen die een afweerrespons uiteindelijk weer moeten dempen.4 Het gevolg is dat het immuunsysteem meer kans krijgt om lichaamseigen organen en weefsels aan te vallen. De ernst van de bijwerkingen bij immuuntherapie en welk orgaan aangedaan zal worden, is (nog) niet te voorspellen. Wel is de kans op bijwerkingen groter bij duale immuuntherapie dan bij monotherapie en speelt bij met name de CTLA-4- remmer ipilimumab de dosis een rol.’5-6