Voor de behandeling van patiënten met gemetastaseerd castratieresistent prostaatcarcinoom (mCRPC) zijn inmiddels diverse effectieve mogelijkheden. De hamvraag is nu: wanneer beginnen met behandelen? Op die vraag is geen eenduidig antwoord mogelijk, stelt uroloog prof. dr. Igle Jan de Jong (UMCG). ‘Je moet bij iedere patiënt afvragen: wat levert het starten met een behandeling op en wat levert de patiënt door de behandeling in aan kwaliteit van leven?’
Het afgelopen decennium is de toekomst voor mannen met mCRPC er een stuk rooskleuriger uit komen te zien. Stonden de behandelend artsen tien jaar geleden nog met vrijwel lege handen tegenover deze patiënten, tegenwoordig is er bij wijze van spreken sprake van keuzestress. Deze ‘revolutie’ begon in 2004 met de komst van het chemotherapeuticum docetaxel. In 2010 volgde cabazitaxel, het chemische broertje van docetaxel. Daarna klopten respectievelijk abiraterone (2011) en enzalutamide (2012) aan de deur van de kliniek, twee middelen die ingrijpen in de androgeensignalering. En in 2013 volgde radium223 dat specifiek gericht is op het bestrijden van botmetastasen. Elk van de genoemde middelen levert – ingezet als eerstelijnsbehandeling – de patiënt gemiddeld enkele maanden levenswinst op.
Starten behandeling
Zo’n toegenomen aanbod aan therapieën bij mCRPC is natuurlijk mooi, maar het brengt ook nieuwe problemen en vragen met zich mee. Want wat is nu de beste behandeling om mee te starten? (En wat komt daarna?) Is er eigenlijk wel één ideale behandelsequentie of verschilt die van patiënt tot patiënt? En vooral: wanneer moet je beginnen met behandelen?