De komst van osimertinib als adjuvante behandeling bij vroegstadium NSCLC vraagt om goede afstemming in ziekenhuizen en in de regio. Prof. dr. Michel van den Heuvel (Radboudumc) ziet al steeds meer regionale werkafspraken ontstaan tussen centra. ‘We moeten breed moleculair gaan testen, want er komen nog meer targets aan voor nieuwe therapieën.’
Osimertinib is een derde generatie TKI tegen de groeifactor EGFR. Het kwam in 2017 beschikbaar, in eerste instantie voor uitbehandelde patiënten met gemetastaseerde ziekte. Vanwege het succes daarvan wordt osimertinib nu eerder in het behandeltraject ingezet. ‘Patiënten met vroegstadium longkanker willen we in principe een curatieve behandeling aanbieden’, vertelt Van den Heuvel. ‘Nieuwe middelen kunnen wellicht de overlevingskans verbeteren. Bij stadium I overlijdt nog steeds 40 procent van de patiënten binnen vijf jaar aan de ziekte. In stadium II is dat al 57 procent en bij stadium IIIA 75 procent. Er is dus veel overlevingswinst te behalen. In die context heeft osimertinib nu een plek gekregen, gebaseerd op de ADAURA-studie.’1
Afspraken zijn nodig
Optimale behandeling begint met goede diagnostiek. Bij meer dan 80 procent van de patiënten met stadium IV ziekte wordt inmiddels een EGFR-analyse gedaan, weet Van den Heuvel. ‘In vergelijking met het buitenland zijn we daar behoorlijk goed in. Maar voor vroegstadium longkanker is moleculaire analyse nog geen standaardzorg. Met de komst van innovatieve behandelmogelijkheden moeten we meer testen gaan doen dan vorig jaar; het vraagt goede organisatie om dat voor elkaar te krijgen. Betrokken beroepsgroepen moeten weten dat deze behandeling eraan komt. En er zijn afspraken nodig met pathologen om deze testen beschikbaar te krijgen voor vrijwel alle patiënten die geopereerd zijn. Dat vergt inspanning. Daarnaast zal er een update van de NSCLC-richtlijn komen, waarin nieuwe behandelopties zullen worden opgenomen.