CAR-T-celtherapie wordt in zeven gespecialiseerde centra in Nederland gegeven. Hematoloog dr. Marjolein van der Poel (Maastricht UMC+) schat dat in totaal bijna vijftien disciplines betrokken zijn bij de CAR-T-celtherapie van een individuele patiënt. Zij legt uit hoe het traject van een patiënt eruitziet.
Leestijd: 4 minuten
Kees Vermeer
Jeroen van Kooten Fotografie
Een patiënt komt meestal vanuit een ander ziekenhuis naar een van de zeven CAR-T behandelcentra. Daar ziet de hematoloog de patiënt op de poli voor screening volgens de criteria voor CAR-T-celtherapie. ‘In sommige centra wordt de patiënt ook gezien door de verpleegkundig specialist’, vertelt Van der Poel. ‘De eerste stap is nagaan of de patiënt geschikt en fit is voor de behandeling en geen andere medische problemen heeft die de uitkomst van de behandeling kunnen beïnvloeden. We controleren de hartfunctie, doen uitgebreid bloedonderzoek en de patiënt kan ook alvast kennismaken met de aferese-afdeling waar de T-cellen zullen worden afgenomen.
Bij ons worden de aferese-verpleegkundigen dus al snel betrokken. Zij controleren ook meteen de bloedvaten. Bovendien krijgen de patiënt en diens familie in deze fase uitleg over de hele behandeling. En alle patiënten die mogelijk voor CAR-T-celtherapie in aanmerking komen, worden ter goedkeuring besproken in de tumorboard. Dat gebeurt twee keer per week.’
Behandeling met bispecifieke antilichamen wordt op termijn waarschijnlijk mogelijk voor recidiverend of refractair diffuus grootcellig B-cellymfoom. Hoe gaat deze therapie zich verhouden tot CAR-T-celbehandeling? Hematologen dr. Inger Nijhof en Daan Castelijn delen hun gedachten hierover.
Leestijd: 2 minuten
Kees Vermeer
Jeroen van Kooten Fotografie
Bispecifieke antilichamen hechten zich zowel aan T-cellen als aan lymfoomcellen, waardoor de T-cellen dichter bij de kankercellen komen. Voorbeelden zijn glofitamab en epcoritamab, die zich nu in de sluis voor dure geneesmiddelen bevinden in afwachting van vergoeding. ‘Bispecifieke en CAR-T-celbehandeling zijn allebei heel goede therapieën’, stelt Nijhof. ‘Als de nieuwe middelen uit de sluis komen, zullen zij een plek krijgen in het behandelregime. In het Antonius hebben wij al ervaring met bispecifieke behandeling, op basis van studies en compassionate use.’
SNELLER STARTEN
Castelijn noemt de beschikbaarheid van bispecifieke antilichamen als pluspunt van deze therapie. ‘CAR-T is een complexere behandeling dan bispecifieke therapie. Bij CAR-T-behandeling worden T-cellen eerst geoogst bij de patiënt en bewerkt in het laboratorium. Dat duurt enige tijd. Bispecifieke antilichamen zijn meteen klaar voor gebruik; de behandeling kan dus meteen starten. Dat kan met name gunstig zijn voor patiënten met een hoog risico op progressie.’ Nijhof ziet bispecifieke behandeling voor een deel van de patiënten als goed alternatief voor CAR-T als tweedelijns behandeling, wanneer CAR-T niet mogelijk is. ‘We kunnen CAR-T in de tweede lijn voor DLBCL geven als het recidief binnen een jaar ontstaat en als de patiënt fit genoeg is. Patiënten die niet aan die criteria voldoen, kunnen we wellicht met bispecifieke behandeling nog goede kwaliteit van leven geven. En inmiddels is uit onderzoek bekend dat deze behandeling bij lymfoom de T-cellen niet “uitput”, zodat CAR-T daarna misschien nog een mogelijkheid is.’
Celtherapieën voor 300 behandelcentra in 24 landen
De Europese productiefaciliteit voor celtherapie van Kite in Hoofddorp, onderdeel van Gilead Sciences, produceert sinds 2020 end-to-end CAR-T-celtherapie. Inmiddels zijn er meer dan 13.000 celtherapieën vervaardigd, is het productie-succespercentage 96 procent en de mediane doorlooptijd – van aferese tot vrijgifte – zeventien dagen.
Leestijd: 2 minuten
Mariëtte Baks
Kite
Antoine Maupu is sinds oktober 2025 vice president en site head van Kite in Hoofddorp. ‘Kite richt zich voor 100 procent op celtherapie; wereldwijd zijn alle cruciale onderdelen – van R&D tot productie – daarop ingericht. Binnen dat model produceren we ook onze eigen virale vectoren. Het intern borgen van deze kritische schakel voor de productie van celtherapie zorgt voor een korte keten, versterkt de leveringszekerheid en helpt om onze hoge kwaliteitseisen te behalen’, zo vertelt hij trots.
PRODUCTIE VOOR 24 LANDEN
De Europese faciliteit – met 19.000 m² oppervlakte – is specifiek ontworpen voor grootschalige productie van celtherapie. De capaciteit: ruim 4.000 therapieën per jaar. Er worden momenteel twee celtherapieën voor vijf verschillende hematologische indicaties geproduceerd, bestemd voor ruim 300 gekwalifceerde behandelcentra in 24 landen, waaronder Nederland. Voor patiënten en hun behandelend artsen betekent dit voorspelbaarheid van beschikbaarheid en kwaliteit, en snelle doorlooptijden. Maupu vertelt hoe dat proces gaat: ‘Na aferese in het ziekenhuis gaan de witte bloedcellen van de patiënt naar ons. Hier worden T-lymfocyten geïsoleerd en door middel van virale transductie voorzien van een chimere antigeenreceptor (CAR). De gemodificeerde T-cellen, CAR-T-cellen, worden ex vivo geactiveerd en vermenigvuldigd. Na kwaliteitscontrole wordt een juiste dosis voor de patiënt geformuleerd, waarna de cellen worden vrijgegeven en voor een eenmalige infusie terug naar het ziekenhuis worden verzonden. In vivo herkennen de CAR-T-cellen vervolgens de beoogde antigeenexpressie op maligne cellen en zetten zij hun cytotoxische activiteit in gang.’
Het UMCG onderzoekt of academisch geproduceerde CAR-T-cellen minstens net zo goed zijn als commerciële varianten bij grootcellig B-cellymfoom. Intussen maakt ook het LUMC CAR-T-cellen en wordt de werkzaamheid onderzocht bij allerlei andere vormen van kanker en bij verschillende auto-immuunziekten. ‘Als we het voor elkaar kunnen krijgen dat straks niet 50 procent van de mensen geneest maar 60 procent, zou dat al een enorme winst betekenen.’
Leestijd: 4 minuten
Raymon Heemskerk
Jeroen van Kooten Fotografie
‘Therapie met CAR-T-cellen is tot nu toe vooral succesvol binnen de hematologie’, vertelt internist-hematoloog prof. dr. Tom van Meerten, hoogleraar Hematologie aan het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). ‘Bij grootcellig B-cellymfoom hebben we er bijvoorbeeld spectaculaire resultaten mee behaald. De CAR-T-cellen versloegen in de tweede lijn glansrijk chemotherapie en stamceltherapie.’1 Bij CAR-T-celtherapie worden de T-cellen van patiënten afgenomen en met behulp van een onschadelijk virus genetisch zo veranderd dat ze een receptor tot expressie brengen waarmee ze de tumor herkennen. Bij diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL) herkent de chimere antigeenreceptor (CAR) het eiwit CD19, dat alleen op B-cellen voorkomt.
HOGERE KWALITEIT VAN LEVEN
Om minder afhankelijk te zijn van farmaceutische bedrijven, is het UMC Groningen in 2022 zelf gestart met de productie van CAR-T-cellen. In de HOVON 161- studie worden de door het UMCG gemaakte CAR-T-cellen head-to-head vergeleken met axi-cabtagene ciloleucel (axi-cel; Yescarta® ) bij patiënten met DLBCL. Patiënten kunnen deelnemen als zij na een eerdere behandellijn binnen twaalf maanden een recidief krijgen. ‘Er zijn nu ruim 200 patiënten geïncludeerd. De studie sluit bij 340 deelnemers, dat zal waarschijnlijk in 2026 zijn. De uitkomsten van de academische CAR-T-cellen moeten minstens even goed zijn als de commerciële cellen’, vertelt Van Meerten. Hij hoopt dat in huis geproduceerde CAR-T-cellen een aantal voordelen hebben die zich uitbetalen, zoals de korte doorlooptijd en het niet hoeven invriezen van het product. ‘Bij de commerciële variant zitten er ongeveer dertig dagen tussen afname van de T-cellen en teruggave van CAR-T-cellen. Bij ons duurt dat acht dagen. Onze CAR-T-cellen hoeven daarom ook niet ingevroren te worden, wat de kwaliteit mogelijk ten goede komt.’ Van Meerten verwacht onder meer dat patiënten die de academische CAR-T-cellen krijgen een hogere kwaliteit van leven ervaren en korter in het ziekenhuis opgenomen hoeven worden opgenomen. ‘Ik hoop dat er minder bijwerkingen optreden, zoals het cytokinereleasesyndroom, en dat het afweersysteem eerder weer op peil is, waardoor er ook op de langere termijn minder complicaties zijn, zoals infecties. Mogelijk is de prijs van academische CAR-T-cellen ook lager, wat de toegankelijkheid vergroot.’
CAR-T-celtherapie wordt in Nederland al zo’n tien jaar gegeven in studieverband en is sinds mei 2020 vergoede zorg voor patiënten met recidief of refractair diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL) na twee eerdere behandellijnen. Wat is er in die jaren geleerd?
Leestijd: 4 minuten
dr. Astrid Danen
Jeroen van Kooten Fotografie
Bij het beschikbaar komen van CAR-T-celtherapie in Nederland is direct vanaf het begin een nationale tumorboard opgericht waar alle behandelaren vanuit de academische centra in betrokken zijn, zo vertelt internist-hematoloog Margot Jak (UMC Utrecht Cancer Center), zelf lid van de tumorboard. ‘Twee keer per week bespreken we patiënten die daarvoor aangemeld worden. We kijken dan naar de indicatie en de haalbaarheid. Prof. dr. Marie-José Kersten heeft ook de “Follow that CAR!”-studie opgezet, waarbij we patiënten volgen en materiaal en gegevens verzamelen, met toestemming van patiënten, voor wetenschappelijk onderzoek.’ De vergoede zorg omhelst drie commercieel beschikbare CAR-T-celtherapieën: axicabtagen-ciloleucel (Yescarta®) en tisagenlecleucel (Kymriah®) en lisocabtagen maraleucel (Breyanzi®). Daarnaast wordt vanuit de HOVON bekeken welke studies met nieuwe CAR-T-producten naar Nederland kunnen worden gehaald. Steeds meer gaat het daarbij om point-of-care productie, ook door commerciële partijen: CAR-T-cellen zo dicht mogelijk bij de patiënt produceren en vers teruggeven aan de patiënt. ‘Voorbeelden daarvan zijn de HOVON 161-studie, de ATALANTA-1 studie van Galapagos en de DALY-2-studie van Miltenyi, die in huis of in de buurt van het ziekenhuis produceren.’
TERUGKOPPELING GEVEN
Het proces van de patient journey en de samenwerking met de farmaceutische bedrijven tijdens de behandeling zijn inmiddels goed ingericht, aldus Jak. ‘Als tumorboard zitten we regelmatig met hen samen om terugkoppeling te geven en te kijken hoe dingen verbeterd kunnen worden. Het liefst zouden we ook meer informatie krijgen over de kenmerken van de CAR-T-cellen op een dieper niveau, bijvoorbeeld wat voor type T-cellen er precies in zitten, om meer te kunnen leren over de correlatie met de respons.’
Uniforme en objectieve beoordeling van patiënten met lymfomen is nodig om CAR-T-celtherapie zo optimaal mogelijk in te zetten. Het verwijsproces loopt via een landelijk aanmeldpunt, waarna een tumorboard geschikte patiënten selecteert en doorstuurt. Internist-hematologen dr. Hans Mooij en dr. Suzanne van Dorp lichten het verwijsproces toe.
Leestijd: 4 minuten
Marc de Leeuw
Jeroen van Kooten Fotografie
Omdat CAR-T-celtherapie een complexe en dure behandeling is, moet deze worden gereserveerd voor patiënten die hier écht baat bij zullen hebben. In Nederland zijn er zeven academische centra waarin patiënten met diverse typen B-cellymfomen na het doorlopen van een selectieprocedure CAR-T-celtherapie kunnen ondergaan. Binnen een doorverwijzend ziekenhuis wordt eerst in het MDO besproken of een patiënt voldoet aan de criteria voor CAR-T-celtherapie. Zo ja, dan kan de behandelend internist-hematoloog een formulier invullen en de patiënt aanmelden bij het CAR-T-celbehandelcentrum van het Amsterdam UMC. In Nederland is dat de centrale toegangsroute naar CAR-T-celtherapie. Na aanmelding vindt bespreking van de patiënt plaats in de tumorboard: een commissie die aangemelde patiënten screent en beoordeelt of ze voor de behandeling in aanmerking komen. In de tumorboard zitten vertegenwoordigers van de zeven centra die CAR-T-celtherapie aanbieden, waaronder Suzanne van Dorp die bij het Radboudumc werkt.
DOORVERWEZEN
Het Radboudumc is een van de zeven academische centra waar behandeling met CAR-T-celtherapie plaatsvindt. Van Dorp: ‘Deze behandeling geven we aan eigen patiënten, maar voor het merendeel aan patiënten die vanuit ziekenhuizen in de regio naar ons worden doorverwezen. Soms vindt de overbruggingsbehandeling plaats in het verwijzende ziekenhuis, soms ook bij ons, dat hangt af van de situatie. We willen in ieder geval geen tijd verliezen om te voorkomen dat het lymfoom inmiddels zo ver is gevorderd dat behandeling met CAR-T-celtherapie niet meer opportuun is. We willen de patiënten zo goed mogelijk voorbereiden op de CAR-T-celbehandeling.’ Het OLVG waar Mooij werkt biedt niet zelf CAR-T-celtherapie aan, maar meldt patiënten na interne bespreking aan bij de tumorboard. ‘Wij krijgen op onze beurt ook weer patiënten met lymfomen doorverwezen vanuit kleinere ziekenhuizen. Wij zijn voor die patiënten dan de link naar de tumorboard.’
Van histologie naar moleculaire diagnostiek: de veranderende rol van de pathologie bij longkanker
De rol van de patholoog in de longoncologie is de afgelopen decennia sterk veranderd. Volstond ooit het melden van het histologisch subtype (kleincellig of niet-kleincellig), tegenwoordig levert de patholoog een uitgebreid moleculair en histologisch profiel van de tumor aan. Patholoog dr. Jan von der Thüsen schetst de veranderingen en de dilemma’s.
Leestijd: 6 minuten
dr. Marten Dooper
Jeroen van Kooten Fotografie
Tot begin deze eeuw was het enige dat van belang was voor de therapiekeuze bij longkanker het antwoord op de vraag of er sprake was van kleincellig longcarcinoom of niet-kleincellig longcarcinoom, zo begint Von der Thüsen zijn terugblik. ‘Bij kleincellig carcinoom was immers vaak al sprake van gemetastaseerde ziekte en volgde dus tumor-specifieke chemotherapie.’ Dat veranderde begin deze eeuw met de komst van de eerste vorm van doelgerichte therapie bij (gemetastaseerd niet-kleincellige) longkanker: tegen EGFR-gerichte tyrosinekinase remmers. ‘Al snel werd duidelijk dat deze medicijnen alleen effect op de overleving hadden bij patiënten bij wie de tumor een mutatie in het EGFR-gen bevatte1. Dat betekende dat de behandelaar voortaan ook van de patholoog wilde weten of in de longtumor een EGFR-mutatie aangetoond kon worden. Sindsdien voeren we als pathologen niet alleen een histologische karakterisering van de tumor uit, maar bepalen we ook het moleculaire profiel van de tumor.’
KNT-lijst
En wat die moleculaire profilering betreft bleef het niet bij de mutatie in het EGFR-gen. Het aantal moleculaire targets dat een aangrijpingspunt voor behandeling vormt, steeg in rap tempo: ALK-fusie, BRAF-mutatie, MET-amplificatie, Ros1-, RET-, NTRK- en NRG1-fusie kwamen er bij. Von der Thüsen: ‘Sinds vorig jaar publiceert de NVMO op haar website voor tal van tumoren de lijst Klinisch Noodzakelijke Targets, kortweg KNT-lijst2. Die beschrijft welke targets in de longtumor bij de patiënt in kaart gebracht moeten worden omdat ze behandelconsequenties hebben. Die lijst wordt aangepast zodra er voldoende wetenschappelijk bewijs is dat kennis over de aan- of afwezigheid van een nieuw target een zinvolle bijdrage kan leveren aan het behandelbeleid. Het voordeel van zo’n “levende lijst” is dat deze snel kan worden aangepast aan nieuwe inzichten op dit gebied. Bij traditionele richtlijnen, zelfs als ze modulair worden aangepast, kan het soms lang duren voordat nieuwe kennis is omgezet in nieuwe aanbevelingen.’
Bundeling van krachten en ideeën is de basis voor een succesvolle behandeling van longkanker, betoogde Koen Harterink in zijn oratie. Een pleidooi voor multidisciplinaire samenwerking, ook met internist-oncologen.
Leestijd: 4 minuten
Jasper Enklaar
LUMC
Inmiddels acht keer heeft prof. dr. Koen Hartemink het afgelopen jaar voor de klas gestaan om leerlingen van basisscholen en middelbare scholen te vertellen over de risico’s van vapen. ‘Er zijn bijna duizend artsen, verpleegkundig specialisten en verpleegkundigen die als medisch expert deze voorlichting geven’, vertelt hij. ‘Heel veel leerlingen, maar ook docenten die bij die lessen aanwezig zijn, hebben geen idee hoe verslavend en schadelijk vapen is. Hier is echt winst te behalen. Maar het is slechts een klein deel van de maatschappij dat je zo bereikt.’ Vandaar dat Hartemink in zijn oratie op 17 oktober de overheid opriep krachtiger op te treden met regelgeving, maar vooral ook handhaving.
Preventie en samenwerking
Hartemink hield zijn oratie bij de aanvaarding van zijn leerstoel als hoogleraar Longchirurgie, in het bijzonder long- en mediastinale tumoren aan de Universiteit Leiden. Hij heeft zich ten doel gesteld de incidentie van longkanker te reduceren. Zijn inaugurele rede met als titel Beter worden, samen sterker, ging niet alleen over het belang van preventie, maar vooral over samenwerking. ‘Multidisciplinaire en multicenter samenwerking, met bundeling van krachten en ideeën, vormt de basis voor succes’, hield hij zijn gehoor voor.
Het Dutch Thoracic Oncology Cohort staat nog in de kinderschoenen, maar heeft de ambitie om hét landelijke cohort te worden met real world data op het gebied van thoracale maligniteiten. ‘Het is een mooie kapstok voor een hele serie aan retrospectieve en prospectieve studies’, aldus longarts Wouter de Jong.
Leestijd: 4 minuten
Jasper Enklaar
UMC Utrecht
Een publicatie in Lung Cancer in augustus bezegelde min of meer de start van DuTOC. Het artikel was de aankondiging van het Dutch Thoracic Oncology Cohort, een nationaal cohort van alle patiënten met thoracale maligniteiten. Longarts Wouter de Jong en projectleider Femke van der Velde (namens stichting NVALT-studies) ontvouwden de eerste ideeën zo’n anderhalf jaar geleden. Een opstartsubsidie van de Oncode Accelerator maakte het mogelijk de plannen verder uit te bouwen.
Informed consent
Jaarlijks krijgen zo’n 14.000 mensen de diagnose niet-kleincellige of kleincellige longkanker, mesothelioom of horen dat ze een thymustumor hebben. Het idee is dat deze patiënten hun informed consent geven, waardoor er veel informatie uit hun medische dossiers als ook – indien beschikbaar – lichaamsmateriaal verzameld of gebruikt kan worden. De Jong: ‘Niet alleen klinische data en ingevulde vragenlijsten, maar ook bloed en weefselmateriaal. En wat ontzettend belangrijk is: we vragen patiënten toestemming te geven om benaderd te kunnen worden voor eventuele substudies.’
‘Een goede klaring van het ctDNA voorspelt een betere overleving’
Behalve tumorweefsel is ook circulerend tumor-DNA in het bloedplasma (ctDNA) een bruikbare bron voor moleculaire diagnostiek bij (gemetastaseerd) niet-kleincellig longkanker (NSCLC). Longarts dr. Christi Steendam schetst de plaats van ctDNA in de moleculaire diagnostiek van NSCLC.
Leestijd: 5 minuten
dr. Marten Dooper
Jeroen van Kooten Fotografie
Het aantal genmutaties en -fusies dat een aangrijpingspunt vormt voor doelgerichte behandeling bij niet-kleincellig longkanker (NSCLC) is de afgelopen jaren flink toegenomen. Naast de al langer bekende EGFR-mutaties en ALK-fusies zijn inmiddels ook mutaties in KRAS, BRAF, PIK3CA, HER2, alsmede fusies in ROS1, RET, NTRK1/2/3 enNRG1, en MET exon 14 skipping bekend als targets in gemetastaseerd NSCLC.1 Tegen een groeiend aantal van deze targets is inmiddels ook een doelgerichte therapie ontwikkeld. Om na te gaan of een patiënt in aanmerking komt voor een behandeling met een doelgerichte therapie – en zo ja, voor welk medicament – is moleculaire diagnostiek nodig. En om na te gaan of een patiënt zonder een mutatie of fusie in deze predictieve markers in aanmerking komt voor sommige vormen van immuuntherapie is onderzoek naar de mate van expressie van PD-L1 op de tumor nodig. Anders gezegd, om tegenwoordig een patiënt met NSCLC optimaal te kunnen behandelen, is predictieve (moleculaire) diagnostiek onmisbaar.
Tumorweefsel
Het meest voor de hand liggend is de (moleculaire) diagnostiek uit te voeren op het tumorweefsel, hetzij de primaire tumor, hetzij een metastase. In de praktijk is dat bij veel patiënten de standaard. Al is het maar doordat het tumorweefsel geschikt is om zowel moleculaire als histologische diagnostiek op uit te voeren. Anderzijds kleven er nadelen aan tumorweefsel als bron voor de diagnostiek. Zo vergt het verkrijgen van het weefsel een invasieve behandeling (resectie of biopt). Daarnaast is het via een biopt verkregen weefsel niet per se representatief voor de hele tumor of de totale tumorload en/of bevat het biopt te weinig tumorcellen voor de gewenste moleculaire analyses (circa 15 procent). Tot slot: het is bij een deel van de patiënten (20 procent) niet mogelijk tumorweefsel te verkrijgen via een resectie of biopt, bijvoorbeeld vanwege de locatie van de tumor of de conditie van de patiënt.2