De orale pan-FGFR-remmer erdafitinib lijkt een veelbelovende toevoeging aan het behandellandschap van gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom. Internist-oncoloog dr. Debbie Robbrecht trof op ASCO Annual Meeting 2023 twee studies die haar positief stemmen over gebruik van dit middel in Nederland.
Erdafitinib, een orale pan-FGFR-remmer, is versneld goedgekeurd in de Verenigde Staten, maar nog niet in Nederland, voor de behandeling van gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom (UC). ‘Ongeveer 20 procent van de patiënten met gemetastaseerd UC heeft een afwijking in een van de vier FGFR-genen. Bij UC van de hogere urinewegen komt dit nog vaker voor, tot wel 40 procent. Het gaat dus om een aanzienlijke groep patiënten’, vertelt Robbrecht. De fase III-studie THOR vergeleek erdafitinib met chemotherapie bij patiënten met gemetastaseerd UC die eerder behandeld waren met ten minste een lijn immuuntherapie gericht tegen PD1 of PD-L1.1 Bij de interimanalyse werd al een overlevingsvoordeel gezien van 5 maanden ten faveure van erdafitinib, met 36 procent reductie van het risico op overlijden.
‘De resultaten van de THOR-studie voldoen aan de PASKWIL-criteria. Vooralsnog zullen we nog geen toegang hebben tot erdafitinib in Nederland, we zullen moeten wachten op het oordeel van de commissie BOM. De incidentie van de FGFR-afwijkingen maakt dat we veel patiënten moeten testen, daar zullen afspraken over gemaakt moeten worden. Onduidelijk is nog hoe erdafitinib zich verhoudt tot het reeds goedgekeurde enfortumab-vedotin in de derde lijn. Nu kunnen we onze keuze alleen nog baseren op de mogelijke toxiciteit van de middelen en de comorbiditeit van de patiënt.’
Preklinische data suggereren dat een FGFR-remmer een tumor gevoeliger kan maken voor immuuntherapie, waardoor een combinatie van beiden logisch lijkt. In de gerandomiseerde fase II-studie NORSE werd erdafitinib gecombineerd met de PD1-remmer cetrelimab, in de eerste lijn bij patiënten met gemetastaseerd UC en een FGFR-afwijking (mutatie of fusie) die niet in aanmerking kwamen voor cisplatine-bevattende chemotherapie.2 De studie had goede resultaten: een respons van 55 procent bij de combinatiebehandeling en 44 procent met erdafitinib monotherapie, een mediane progressievrije overleving van respectievelijk 11 en 5,6 maanden en een mediane overleving van respectievelijk 20,8 en 16,2 maanden. Robbrecht plaatst twee kanttekeningen: ‘Er is geen formele statistische toetsing gedaan tussen beide armen en er werd ook geen informatie gepresenteerd over de vervolgbehandeling die patiënten gehad hebben.’ Desondanks is ze voorzichtig positief: ‘Deze resultaten zijn gunstig ten opzichte van studies met pembrolizumab monotherapie of carboplatine/gemcitabine in de eerste lijn, al kun je geen directe vergelijking maken. Het is nog te vroeg voor harde conclusies.’