Behandeling met bispecifieke antilichamen wordt op termijn waarschijnlijk mogelijk voor recidiverend of refractair diffuus grootcellig B-cellymfoom. Hoe gaat deze therapie zich verhouden tot CAR-T-celbehandeling? Hematologen dr. Inger Nijhof en Daan Castelijn delen hun gedachten hierover.
Bispecifieke antilichamen hechten zich zowel aan T-cellen als aan lymfoomcellen, waardoor de T-cellen dichter bij de kankercellen komen. Voorbeelden zijn glofitamab en epcoritamab, die zich nu in de sluis voor dure geneesmiddelen bevinden in afwachting van vergoeding. ‘Bispecifieke en CAR-T-celbehandeling zijn allebei heel goede therapieën’, stelt Nijhof. ‘Als de nieuwe middelen uit de sluis komen, zullen zij een plek krijgen in het behandelregime. In het Antonius hebben wij al ervaring met bispecifieke behandeling, op basis van studies en compassionate use.’
SNELLER STARTEN
Castelijn noemt de beschikbaarheid van bispecifieke antilichamen als pluspunt van deze therapie. ‘CAR-T is een complexere behandeling dan bispecifieke therapie. Bij CAR-T-behandeling worden T-cellen eerst geoogst bij de patiënt en bewerkt in het laboratorium. Dat duurt enige tijd. Bispecifieke antilichamen zijn meteen klaar voor gebruik; de behandeling kan dus meteen starten. Dat kan met name gunstig zijn voor patiënten met een hoog risico op progressie.’ Nijhof ziet bispecifieke behandeling voor een deel van de patiënten als goed alternatief voor CAR-T als tweedelijns behandeling, wanneer CAR-T niet mogelijk is. ‘We kunnen CAR-T in de tweede lijn voor DLBCL geven als het recidief binnen een jaar ontstaat en als de patiënt fit genoeg is. Patiënten die niet aan die criteria voldoen, kunnen we wellicht met bispecifieke behandeling nog goede kwaliteit van leven geven. En inmiddels is uit onderzoek bekend dat deze behandeling bij lymfoom de T-cellen niet “uitput”, zodat CAR-T daarna misschien nog een mogelijkheid is.’

