De komst van de mogelijkheid om patiënten met EGFR-gemuteerd NSCLC adjuvant te behandelen met osimertinib heeft gevolgen voor de (organisatie van de) moleculaire diagnostiek. ‘Met het oog op toekomstige ontwikkelingen is, mijns inziens, testen met een breed panel daarbij de beste optie’, stelt dr. Jan von der Thüsen, patholoog in het Erasmus MC in Rotterdam.
Het aantal genmutaties en -fusies dat een aangrijpingspunt vormt voor doelgerichte behandeling bij NSCLC is de afgelopen jaren flink toegenomen. Tegen een groeiend aantal van deze aangrijpingspunten is inmiddels ook een doelgericht medicijn ontwikkeld. Om na te gaan of een patiënt in aanmerking komt voor een behandeling met een doelgericht medicijn – en zo ja, voor welke doelgericht medicijn – is moleculaire diagnostiek nodig.
‘Tot nu toe beperkt de toepassing van de doelgerichte medicijnen zich tot patiënten met stadium IV NSCLC’, schetst Von der Thüsen het speelveld. ‘En soms vindt ook moleculaire tumordiagnostiek plaats bij patiënten met irresectabel stadium III NSCLC, indien de patiënt na chemoradiatie in aanmerking komt voor immuuntherapie.’ In die situatie gaat nu verandering komen. Immers, recent heeft de EMA op grond van de uitkomsten van de ADAURA-studie goedkeuring verleend aan adjuvante behandeling met osimertinib bij patiënten met compleet gereseceerd stadium IB-IIIA EGFR-gemuteerd NSCLC. Op papier zou hiermee in Nederland het aantal patiënten dat moet worden getest om na te gaan of zij in aanmerking komen voor een behandeling met osimertinib, toenemen met zo’n 1200 tot 1300 per jaar. Wat betekent dit voor de (organisatie van de) moleculaire diagnostiek?