Ook bij de eerstelijns behandeling van stadium IV niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) heeft immuuntherapie zijn intrede gedaan. Momenteel vinden verschillende studies plaats die de rol van immuuntherapie in de eerstelijns behandeling verder moeten verduidelijken. ‘Die zullen de komende 1 à 2 jaar voor meer veranderingen gaan zorgen’, voorziet longarts Niels Claessens van ziekenhuis Rijnstate in Arnhem.
Jaarlijks worden in Nederland ruim 12.000 nieuwe patiënten met longcarcinoom gediagnosticeerd, waarvan 80 tot 85 procent met de niet-kleincellige variant. Ruim de helft van de patiënten met longcarcinoom presenteert zich met stadium IV ziekte. ‘Dat is dus een grote groep patiënten’, zegt Claessens. ‘Nog niet zo lang geleden waren er slechts heel beperkte mogelijkheden voor behandeling. De laatste jaren is daar verandering in gekomen, met eerst doelgerichte therapie en daarna immuuntherapie. We hebben nu een groter arsenaal aan behandelopties.’
Hoge verwachtingen
De doelgerichte therapieën richtten zich aanvankelijk op EGFR-mutaties en daarna op ALK-translocaties. Ook voor steeds meer andere drivermutaties komt de laatste jaren doelgerichte therapie beschikbaar. Sinds enkele jaren is daarnaast de rol van immuuntherapie steeds groter geworden. Eerst in de tweede lijn en later ook als eerstelijns behandeling van gemetastaseerd NSCLC nadat in de KEYNOTE-024-studie, een gerandomiseerde fase III-studie met 305 patiënten, was gebleken dat pembrolizumab bij een PD-L1-expressie van 50 procent of meer een significant langere algehele overleving liet zien ten opzichte van platinumbevattende chemotherapie. Er werd een mediane overleving van 30 maanden aangetoond in de pembrolizumab-arm versus 14 maanden in de chemotherapie-arm (HR: 0,63 [95%-BI: 0,47-0,86]; P = 0,002).1 ‘Dat was een grote doorbraak in de behandelmogelijkheden, en daardoor veranderde ook de manier waarop je als behandelaar sommige patiënten in de spreekkamer kunt benaderen.’