Subgroepanalyses van registratiestudies zijn nodig en zinvol, maar de uitkomsten ervan hebben zo hun beperkingen. Zo is de waarde van de posthoc-analyse van de PACIFIC-studie nog niet duidelijk, vertellen longarts prof. Egbert Smit en statisticus dr. ir. Harm van Tinteren. Volgens de specialisten van het Antoni van Leeuwenhoek dienen de resultaten van een posthoc-analyse eerst goed te worden getest alvorens patiënten uit te sluiten van een potentieel effectieve behandeling.
Studies worden gedaan met vooraf vastgestelde eindpunten, waarmee de grootte van de onderzoeksgroep wordt bepaald om significantie te kunnen behalen. Het effect van een behandeling zal in het algemeen niet homogeen zijn binnen de totale onderzochte populatie. ‘Daarom worden bij randomisatie stratificatiefactoren toegepast. Dat zijn factoren waarvan al bekend is of vermoed wordt dat die van invloed zijn op de uitkomst van de studie, zoals geslacht of leeftijd’, legt Van Tinteren uit. ‘Door stratificatie worden de behandelingen gelijk verdeeld over de subgroepen. Je voorkomt dan dat bijvoorbeeld veel mannen op de ene manier behandeld worden en veel vrouwen op de andere manier. Maar dit heeft beperkingen, want met meer stratificatiefactoren ontstaan steeds kleinere groepen. Daarom worden vaak niet meer dan 3 of 4 stratificatiefactoren bepaald. Daarnaast kunnen er hypotheses bestaan over subgroepen die niet als stratificatiefactor worden meegenomen. Deze groepen worden in het studieprotocol vermeld, inclusief een omschrijving van de verwachting. Deze worden beschouwd als een pre-planned subgroepen.’
Waarde van analyse
Met subgroepanalyse wordt nagegaan of het hoofdeffect uit de studie min of meer gelijkwaardig is voor subgroepen. Als het effect voor een subgroep afwijkt, dan kan daar extra onderzoek naar worden gedaan of kan de subgroep worden uitgesloten bij toekomstige behandeling vanwege beperkte winst. ‘Als het hoofdeffect erg significant is, dan is er meer ruimte om subgroepen te analyseren en heeft zo’n analyse meer waarde’, vervolgt Van Tinteren. ‘Bij borderline-significantie zijn er meer beperkingen aan die analyses. En als het hoofdeffect niet significant is, dan mogen aan subgroepanalyse geen harde conclusies worden verbonden. De analyse kan dan wel leiden tot nieuwe hypothesen.’