Vorig jaar is de indicatie voor een onderhoudsbehandeling met een PARP-remmer na respons op platinabevattende chemotherapie bij vrouwen met een gerecidiveerd hooggradig sereus platinasensitief ovariumcarcinoom uitgebreid. Ook patiënten zonder BRCA-mutatie komen nu in aanmerking voor de behandeling. De organisatie van deze behandeling loopt echter nog niet overal in het land even soepel.
‘Voorheen waren alleen patiënten met een hooggradig sereus platinasensitief BRCA-gemuteerd ovariumcarcinoom geïndiceerd voor een onderhoudsbehandeling met de PARP-remmer olaparib na een respons op de tweedelijns behandeling met een platinabevattend regime’, vertelt internist-oncoloog dr. Judith Kroep van het LUMC in Leiden. Inmiddels is de indicatie voor PARP-remmers – naast olaparib is er nu ook niraparib – verruimd: patiënten met een platinasensitief recidief komen nu ongeacht BRCA-mutatie of histologisch subtype in aanmerking voor een onderhoudsbehandeling met olaparib in tabletvorm of met niraparib. Voor olaparib is dit gebaseerd op uitkomsten van een fase II-studie en een fase III-studie1-2 en voor niraparib op resultaten van een fase III-studie.3
Toename aantal patiënten
‘Het vervallen van de BRCA-mutatie als criterium maakt dat het aantal patiënten dat in aanmerking komt voor een behandeling met een PARP-remmer nu is toegenomen’, aldus Kroep. Die toename heeft de discussie over de wijze waarop de behandeling met een PARP-remmer idealiter georganiseerd zou moeten worden nieuw leven ingeblazen. Danny Houtsma, internist-oncoloog in het HagaZiekenhuis in Den Haag, constateert een verbetering in de organisatie ten opzichte van ruim een jaar geleden. ‘Zorgverzekeraars wilden destijds de behandeling met olaparib in ons ziekenhuis niet vergoeden. Zij wezen daarbij op ons gebrek aan ervaring met deze behandeling en op het toenmalige SONCOS-normeringsrapport waarin stond dat de behandeling moest worden geconcentreerd in één zorginstelling in het regionale samenwerkingsverband. De eerder dit jaar verschenen zevende versie van het SONCOS-normeringsrapport noemt de behandeling met een PARP-remmer niet meer expliciet. Wel stelt het rapport dat iedere patiënt met een gerecidiveerd ovariumcarcinoom dient te worden besproken met een internist-oncoloog uit een erkend gynaecologisch-oncologisch centrum. Wij bespreken – zoals we altijd al deden – al onze patiënten in een regionaal MDO met het LUMC als gynaecologisch-oncologisch centrum. De patiënten worden bij voorkeur behandeld in studieverband en er is een regionale registratie. Patiënten die in aanmerking komen voor een behandeling met een PARP-remmer kunnen wij nu zelf in Den Haag behandelen. Bijna alle zorgverzekeraars keuren dit goed en vergoeden de behandeling nu. Voor de patiënten scheelt dit een reis van Den Haag naar Leiden en terug. Met name voor oudere patiënten vormde zo’n verwijzing soms een drempel om aan de behandeling met olaparib te beginnen. Ook is bij veel patiënten sprake van comorbiditeiten die behandeling behoeven. We kunnen hen nu voor de verschillende aandoeningen onder één dak én state of the art behandelen.’