Eind 2020 vond het jaarcongres van de European Society of Gynaecological Oncology in een virtuele vorm plaats. Dr. Judith Kroep en dr. Wim van der Steeg volgden dit congres voor Oncologie Vandaag. Er werden diverse analyses van de fase III-studie PRIMA gepresenteerd. Op grond hiervan onderstrepen beide internist-oncologen het belang van de zoektocht naar een goede test om tumoren met homologe recombinatie deficiëntie te identificeren.
In de fase III-studie PRIMA (volledige studienaam: PRIMA/ENGOT-OV26/GOG-3012) wordt de PARP-remmer niraparib onderzocht bij vrouwen met gevorderd of gemetastaseerd ovariumcarcinoom met een respons op eerstelijns chemotherapie. In 2019 waren al de eerste analyses van de studie gepresenteerd en gepubliceerd. Daarin bleek een voordeel van PARP-remming ten opzichte van placebo in zowel de groep met BRCA-mutaties als in de totale onderzoeksgroep, met respectievelijk een 60 procent en 38 procent lager risico op ziekteprogressie.1
Tijdens ESGO 2020 zijn verschillende nieuwe analyses van de PRIMA-studies gepresenteerd, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen de effecten van niraparib bij ovariumcarcinoom met en zonder BRCA-mutaties.2-3 Het effect van niraparib was in de groep met BRCA-mutaties duidelijk in het voordeel ten opzichte van placebo, met een hazard ratio (HR) van 0,40 voor de progressievrije overleving (PFS).2 Dit resultaat was bij Kroep al wel bekend. ‘Sinds 2019 wordt als onderhoudsbehandeling PARP-remming gegeven in de vorm van olaparib bij patiënten met een primair gevorderd of gemetastaseerd ovariumcarcinoom en een BRCA-mutatie, na respons op platina-bevattende chemotherapie. Deze registratie is verkregen op basis van de resultaten van de SOLO1studie.’ 4 De PRIMA-studie toonde eveneens een significante meerwaarde van PARP-remming in de BRCA-gemuteerde groep. Daarbij bleek het voordeel wat betreft PFS even groot in de groepen met mutaties in BRCA1 of BRCA2. Daarbij blijft de kwaliteit van leven in de interventiegroep gelijk aan die in de placebogroep.’
‘In het geval van toxiciteit bij een HR-proficiënte patiënt kun je je voorstellen dat eerder besloten wordt de behandeling niet te continueren’