De studies naar nieuwe behandelingen voor het ovariumcarcinoom hadden negatieve resultaten, maar wel resultaten die aanwijzingen geven voor verder onderzoek of bruikbaar zijn in de klinische praktijk. Studies naar nieuwe behandelingen voor cervixcarcinoom en endometriumcarcinoom hadden juist positieve resultaten. Maar deze studies zijn nog van een te vroege fase om al van betekenis te zijn voor de kliniek. Dr. Judith Kroep beoordeelde de voordrachten tijdens het ESMO Virtual Congress 2020 en bespreekt het belangrijkste nieuws.
‘In het algemeen kun je stellen dat er tijdens dit ESMO-congres geen grote doorbraken zijn gepresenteerd ten aanzien van gynaecologische tumoren’, vat Kroep de gepresenteerde studieresultaten samen. Zo lieten twee studies met immuuntherapie negatieve resultaten zien.
Een voorbeeld van zo’n negatieve studie met immuuntherapie is de fase III-studie IMagyn050. Dr. Kathleen Moore, werkzaam bij de afdeling Gynaecologische oncologie van de University of Oklahoma Health Sciences Center, presenteerde de eerste uitkomsten van deze studie bij vrouwen met een nieuw gediagnosticeerd stadium III of IV ovariumcarcinoom.1 Kroep. ‘Er lopen momenteel diverse studies die als doel hebben de effectiviteit van de eerstelijns behandeling te verbeteren door een checkpointremmer, PARP-remmer of beide aan de standaard platinumbevattende chemotherapie toe te voegen, al dan niet in combinatie met bevacizumab.’ In IMagyn050 zijn 1301 patiënten (75 procent met hooggradige sereuze ziekte) gerandomiseerd naar de standaard behandeling met carboplatine, paclitaxel en bevacizumab aangevuld met placebo of de standaardbehandeling in combinatie met de PD-L1-remmer atezolizumab. Bij een kwart van de patiënten vond deze behandeling plaats in de neoadjuvante setting, bij de overige patiënten na de primaire debulking operatie. Kroep: ‘De mediane progressievrije overleving (PFS) nam door de toevoeging van atezolizumab in de PD-L1-positieve patiënten niet significant toe: van 18,5 naar 20,8 maanden. In een exploratieve analyse vonden de onderzoekers wel een statistisch significante toename van de PFS bij patiënten met minimaal 5 procent PD-L1-expressie op de immuuncellen in het tumorweefsel, wat bij 20 procent van de patiënten het geval was, of bij patiënten met minimaal 1 procent PD-L1-expressie op de tumorcellen wat bij 6 procent van de patiënten het geval was. Dat laat weer zien dat PD-L1 een lastige predictieve biomarker is.’ In de discussie over de studieresultaten werd er volgens Kroep op gewezen dat de onderzoekspopulatie niet was gestratificeerd voor BRCA-status. ‘Tumoren met een BRCA-mutatie zijn mogelijk gevoeliger voor immuuntherapie doordat ze meer DNA-schade hebben.’
Als deze en soortgelijke studies positieve uitkomsten hebben, dan kan in Nederland de discussie over het gebruik van bevacizumab in de eerste lijn weer aanwakkeren, denkt Kroep. ‘Er zijn aanwijzingen dat VEGF-remmers de intratumorale infiltratie van T-cellen bevorderen. Dat zou de toevoeging van bevacizumab aan een checkpointremmer in de eerste lijn logisch maken.’ Voor het verkrijgen van positieve resultaten acht Kroep een meer nauwkeurige patiëntenselectie belangrijk.