Bij het colorectaal carcinoom zijn verschillende subgroepen van patiënten te onderscheiden. Het is steeds beter mogelijk om deze gericht te behandelen, zo bleek ook op ASCO20 Virtual. Internist-oncoloog prof. dr. Mirjam Koopman bespreekt een aantal studies die haar opvielen en die maatwerk mogelijk maken nadat de tumor moleculair is gekarakteriseerd.
‘Dit ASCO-congres bracht een definitief einde aan de discussie over de duur van de adjuvante behandeling bij patiënten met stadium III colorectaal carcinoom’, steekt Koopman van wal. ‘Uit de internationale fase III-studie IDEA is al eerder gebleken dat 3 maanden behandeling gemiddeld leidt tot eenzelfde ziektevrije overleving als 6 maanden behandelen, maar met aanzienlijk minder bijwerkingen. Er was echter nog onduidelijkheid over subgroepen, hoogrisicopatiënten met T4 of N2, versus laagrisicopatiënten, en over behandelen met FOLFOX of CAPOX. De nu gepresenteerde resultaten laten zien dat alleen bij hoogrisicopatiënten die behandeld zijn met FOLFOX na vijf jaar er een klein verschil is in de mediane algehele overleving voor 6 maanden behandelen: 75,3 procent tegenover 72,5 procent.1 Deze winst gaat wel gepaard met aanzienlijk meer toxiciteit. De eindconclusie is dan ook dat in de praktijk het advies voor de duur van adjuvante behandeling – in Nederland meestal CAPOX - bij alle patiënten met stadium III colorectaal carcinoom 3 maanden kan zijn. Overigens bleek uit een van de studies die deel uitmaken van IDEA dat het toevoegen van de COX-2 remmer celecoxib, dagelijks 400 mg, geen positieve invloed heeft op de ziektevrije en algehele overleving.’2
Recidieven
Ofschoon de overlevingskansen voor patiënten met colorectaal carcinoom inmiddels flink zijn verbeterd – in IDEA is gemiddeld ruim 80 procent na vijf jaar nog in leven – krijgt een deel van de patiënten te maken met terugkeer van de ziekte. Koopman: ‘Een Spaans-Deense studie laat zien dat circulerend tumor-DNA (ctDNA) een goed hulpmiddel kan zijn bij het vroegtijdig opsporen van een recidief. De onderzoekers verzamelden bij 152 patiënten met stadium I tot III colorectaal carcinoom ctDNA op diverse tijdstippen na de operatie en de eventuele adjuvante behandeling. Het blijkt dat de aanwezigheid van ctDNA op ieder moment sterk voorspellend is voor het ontstaan van een recidief. Ruim 90 procent van de ctDNA-positieve patiënten ontwikkelde een recidief tegenover 10 procent van de ctDNA-negatieve patiënten.3 Daarbij was het ctDNA gemiddeld 9 maanden eerder aantoonbaar dan dat het recidief zichtbaar was op de CT-scan (zie grafiek 1 op pagina…). We moeten nu uitzoeken hoe we ctDNA-diagnostiek in de praktijk het beste kunnen inzetten. Kunnen we hiermee patiënten identificeren die volgens de richtlijn nu niet in aanmerking komen voor adjuvante chemotherapie maar dat toch zouden moeten krijgen? En zou je bij ctDNA-positieve patiënten de adjuvante behandeling niet moeten upgraden, bijvoorbeeld naar adjuvant FOLFOXIRI? In deze context is ook de Amerikaanse studie van belang die aantoonde dat patiënten met zogeheten tumor deposits, kleine, losse stukjes tumor in de buurt van de primaire tumor zonder plaatselijk herkenbare lymfeklierstructuur, een veel slechtere prognose hebben dan vergelijkbare patiënten zonder tumor deposits.4 Dit bevestigt eerdere bevindingen en de onderzoekers stellen dan ook voor de aanwezigheid van tumor deposits op te nemen in de AJCC- en TNM-classificatie en aan te duiden als N3.’