Internist-oncoloog dr. Michiel van der Heijden presenteerde als eerste auteur zelf de resultaten van de CheckMate 901-studie op 2025 ASCO Annual Meeting. Bovendien was hij nauw betrokken bij de NIAGARA-studie. De eerste studie beoordeelt het effect van immuuntherapie ten opzichte van chemotherapie bij gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom. De tweede kijkt naar de prognostische waarde van ctDNA bij de behandeling van spierinvasief carcinoom.
Patiënten met gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom hadden als behandeloptie jarenlang alleen chemotherapie. Met name chemotherapie op basis van cisplatine was hierbij effectief. ‘Maar niet alle patiënten komen hiervoor in aanmerking’, vertelt Van der Heijden. ‘Vanwege de nefrotoxische eigenschappen wordt het niet ingezet bij mensen met een verminderde nierfunctie. Ook bij mensen met gehoorverlies of perifere neuropathie is cisplatine gecontra-indiceerd. Voor hen is chemotherapie op basis van carboplatine een alternatief. Dit is een milder middel, met minder bijwerkingen, maar ook met minder effect.’ Er is daarom behoefte aan een effectievere therapie voor patiënten bij wie cisplatine geen optie is. Daarom werd binnen het CheckMate-project een studie gedaan naar ipilimumab plus nivolumab bij 445 patiënten met urotheelcelcarcinoom die niet in aanmerking kwamen voor behandeling met cisplatine.1 De ene groep – 221 patiënten – kreeg de CTLA-4-remmer ipilimumab plus de PD-1-remmer nivolumab, terwijl de andere groep – 224 patiënten – chemotherapie kreeg die bestond uit gemcitabine plus carboplatine.
Op het congres presenteerde Van der Heijden de resultaten van immuuntherapie versus op carboplatine gebaseerde chemotherapie bij de groep van 445 patiënten. De CheckMate 901- studie als geheel betrof ruim 700 patiënten, met ook patiënten die wel in aanmerking kwamen voor cisplatine. Naast de overleving van patiënten die geen cisplatine konden krijgen, werd ook gekeken naar de overleving bij patiënten met een PD-L1-expressie op de tumor van >1 procent. De mediane follow-up van de studie was 69 maanden en dat gaf volgens Van der Heijden een goed beeld van de effectiviteit van beide behandelregimes op de overleving. ‘Na vijf jaar was de overleving 23 procent in de immuuntherapie-groep en 14 procent in de groep die chemotherapie kreeg. Dat is een mooi resultaat, hoewel dit verschil niet statistisch significant was. Mogelijk was de oorzaak onvoldoende statistische power wegens het verdelen hiervan over twee eindpunten. De mate van PD-L1-expressie bleek namelijk ook niet voorspellend te zijn voor het effect van immuuntherapie. Daarom was deze studie als geheel statistisch negatief.’ Verder viel het hoge aantal sterfgevallen op in de groep die immuuntherapie kreeg: 7 tegenover 1 in de chemotherapie-groep.
De besproken studie zal het behandellandschap bij urotheelcelcarcinoom volgens Van der Heijden niet wijzigen. ‘In theorie zouden we nog kunnen onderzoeken of de onderzochte immuuntherapie bij bepaalde subgroepen wel zinvol is, maar inmiddels is er een effectievere behandeling voor deze indicatie beschikbaar, namelijk enfortumab-vedotin plus pembrolizumab.’2