Twee onderzoeken naar ductaal carcinoom in situ (DCIS) zijn volgens patholoog dr. Carolien van Deurzen het vermelden waard en van belang voor de klinische praktijk. Het eerste betreft een nauwkeurigere subtypering van DCIS met moleculaire onderzoekstechnieken, het tweede de toegevoegde waarde van een boost-bestraling aan de gangbare radiotherapie.
Wetenschappers van de University of California in San Diego, Verenigde Staten, brachten onder leiding van dr. Olivier Harismendy het moleculaire profiel van DCIS in kaart.1 Dat deden zij met behulp van immuunhistochemie, RNA-sequencing en exoomsequencing op weefselbiopten van 38 DCIS-patiënten. De onderzoekers zagen dat bij deze patiënten somatische mutaties waren ontstaan, met name in de TP53- en HER2-drivergenen. Het aantal mutaties steeg met de graad DCIS en was het hoogst bij solide DCIS-tumoren. De onderzoekers roepen op tot weefselanalyse op subhistologisch niveau.
De omgeving, in de vorm van de aanwezigheid van T- cellen, B-cellen en macrofagen, lijkt volgens de auteurs een belangrijke rol te spelen bij de progressie van DCIS. ‘Dat is een interessant uitgangspunt, omdat het betekent dat niet alleen het aantal mutaties in de tumor meespeelt bij de ontwikkeling van DCIS’, zegt Van Deurzen. ‘Hoewel de onderzoekers hebben gekeken naar verschillende karakteristieken van DCIS, is de studie wel beperkt vanwege het kleine aantal patiënten. Dat maakt subgroepanalyses niet goed mogelijk.’
Dat gebrek aan differentiatie in subtypen staat over de hele lijn het onderzoek naar DCIS in de weg, meent Van Deurzen. ‘Bij invasief mammacarcinoom doen we vanwege de therapeutische consequenties standaard een ER-, PR- en HER2-bepaling. Bij DCIS ligt dat anders, omdat we dat niet systemisch behandelen. Op dit moment kijken we alleen naar de histologie en graderen we de atypie van het weefsel.’ Toch is bekend dat het gedrag van DCIS verschilt per subtype. ‘Bovendien hangen karakteristieken van recidieven van DCIS samen met het subtype DCIS. Het ene recidief is biologisch agressiever dan het andere’, zegt Van Deurzen. ‘Dat pleit voor meer typering in subgroepen.’