Longarts Annemarie Becker-Commissaris zag tussen alle studies naar niet-kleincellig longcarcinoom, interessante ontwikkelingen. De meeste van deze studies waren nog in een vroege fase. Praktijkwijzigingen laten daarom nog op zich wachten.
De ontwikkelingen in de behandeling van longcarcinoom komen in golven, constateert Becker, en in 2021 is er duidelijk sprake van een tussenjaar. ‘De afgelopen jaren zijn we erg verwend met doorbraken als osimertinib en immuuntherapie’, zegt de longarts. ‘Overall zag ik dit jaar veel studies die op zich interessant zijn, maar niet met praktijkveranderende resultaten. Heel veel onderzoek is nice to know. Er was veel herhaling van wat eerder op congressen is gepresenteerd, maar dan net iets anders belicht. Of het waren fase II-onderzoeken die nog niet helemaal rijp voor de praktijk zijn. Ik had van tevoren ook niet verwacht dat er iets groots aan zat te komen.’
Durvalumab
Binnen het vakgebied wordt nu veel naar de plaatsbepaling van immuuntherapie gezocht, legt Becker uit. Bijvoorbeeld leeft de vraag of immuuntherapie nu voor of juist na een operatie of chemoradiatie moet worden gegeven. ‘Neoadjuvante en adjuvante immuuntherapie wordt nu tegen elkaar afgezet op veel manieren en met veel verschillende middelen. We weten nu echt niet wat beter is.’ De COAST-studie, die op ESMO Congress 2021 werd gepresenteerd, speelt daarop in.1 Becker: ‘Daarin worden na chemoradiatie drie behandelingen onderzocht: durvalumab, zoals we nu doen, en durvalumab met oleclumab of monalizumab erbij. Die middelen werken tegen de resistentie van de bestraling. Er was ook een goede responskans, 38 procent, in beide studiearmen met een extra middel, maar het is nog te vroeg om de algehele overleving te meten.’ Bij GEMSTONE301, een Chinese fase III-studie, werd sugemalimab in plaats van durvalumab gegeven.2 ‘Het interessante aan dat onderzoek was dat ook mensen zijn geïncludeerd die sequentiële chemoradiatie hebben gekregen’, zegt Becker. ‘Die hebben net zulke goede uitkomsten als patiënten die gelijktijdig chemotherapie en bestraling kregen. Dat was nieuw voor mij. Ik denk dat we toch eens beter moeten studeren op wat we na sequentiële chemoradiatie moeten doen. Geven we dan wel of niet durvalumab? Formeel mag het niet, maar rationeel kunnen we dit niet helemaal onderschrijven. Deze studie kan daarin een rol spelen.’